Een paar dagen geleden schreef Trouw-redactrice Leonie Breebaart over de ontmoeting met die zwermen in de Cevennen, een jaar of dertig geleden.
Als we de buitenlamp ’s nachts aandeden, zwermde een onvoorstelbare variëteit aan motten en muggen naar de verlichte muur, plus een weelde aan voor mij ondefinieerbare wezens. Je zou er bang van kunnen worden. Maar het observeren van die bewegende vacht van gevleugelden en geleedpotigen, zoemers en snorders, kruipers en vliegers riep bij mij vooral ontzag op, herinner ik me. Je keek ernaar als naar een wonderbaarlijke, hoogontwikkelde inheemse cultuur. Je bent er te gast, je wordt getolereerd.
Veel van die ongekende insecten zullen prooidieren zijn van vleermuizen, gierzwaluwen en ander in de lucht rondvliegend en etend gewerveld gedierte. Als luchtlagen in de nacht dalen en de kunstmatige lichtbron aangaat is het tijd voor de ontmoeting met deze beestjes.
Of "is het"...? Ben ik alleen als ik vaststel dat die avondlamp in zomerse dagen niet zoveel leven meer aantrekt? Blijkbaar heeft de massaslachting waar Vloemans voor vreesde elders plaatsgevonden.
En dan - is de collectieve verleiping al zo ver gevorderd dat mensen de spectaculaire en waarneembare afneming van insecten allesbehalve erg vinden? Onder het motto: wie zit er te wachten op vliegen, muggen, wespen of kevers? Het zou best eens kunnen.
Het leven is voor heel velen niet zo heilig.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten