In de trein op weg naar Leeuwarden lees ik een boek van Gerard Visser over de ziel.
Het roept de vraag op die materialisten toch in verlegenheid moet brengen: wie is IK als vijfjarige als alle cellen in "mijn" lichaam vervangen zijn - het lichaam dat ik "ik" noem. "Mijn lichaam" veronderstelt trouwens een buitenlichamelijk eigenaar.
In Leeuwarden presenteert een makker van vele jaren her, de Vrije-Socialistentijd - die dezer dagen enigszins opspeelt, maar heb ik zin er over te schrijven, zeker nu in de hitte? -, een boek waarvan ik de eerste versie gelezen heb. En waarin ik de blijkbaar leesbare boodschap niet heb opgemerkt. Ik excuseer mij met het online lezen, niet erg sterk als argument om hier te vermelden geef ik meteen toe.
Halverwege Visser op de heenreis, halverwege Puite op de terugreis, even onderbroken door de conductrice die op de Oostvaardersplassen wijst waar de reeën en grotere herten bijeen zijn.
Ik lees over zijn wedervaren in Akkrum terwijl de trein deze plaats aandoet. Ik heb geen zin om uit te stappen om er eens rond te kijken. Te heet, te laat.
Harm wordt door een donkere gestalte gevolgd sinds zijn vijfde, de gestalte is verbonden aan Akkrum.
Mij volgt een lichte gestalte sinds mijn vijfde levensjaar. Soms vergeet ik haar, wijs is dat niet. Het is wel heel wat mooier en een prettiger gedachte. Mijn gestalte is verbonden aan een plaats die nu moskee is, wat ik een gepaste bestemming vind.
De jonge vrouw genoemd in mijn verhaal over dessaultjes en paté kan ik verbinden aan mijn Gestalte.
Zo, die is er uit op een hete eerste dag van de zomer. Spoedig (veel) meer.
(Het boek van Van Schendel heb ik nog steeds niet gelezen. Vooruit, misschien een passender titel ook plaatsen).
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten