In de kerstvakantie van 1971 stortte ik mij op voorgestelde alternatieve literatuur, die de “burgerlijke economie” zoniet moesten vervangen dan toch moest aanvullen, benevens de voorgeschreven boeken. Marxistische economie naast de zogeheten neoklassieke synthese. De pil van Samuelson, kortweg Economics geheten, werd van hogerhand vervangen door Lipsey & Steiner, An introduction to positive economics – dat was strakker, vond men. Als alternatief waren voorgesteld hoofdstukken uit de Duitse vertaling (!) van Theory of capitalist development van Paul Sweezy (de Engelse uitgave was niet leverbaar – dit kon nog in 1971) en Harry Magdoff, The age of imperialism. De docenten, die naar eigen zeggen net ontkomen waren aan de marxistische economie in de geest van Kleerekoper, de inmiddels overleden hoogleraar emeritus, wiens Grondbeginselen van de bedrijfseconomie schielijk van de lijst was afgevoerd, weigerden. Als concessie werd een boek Economic systems voorgesteld, dat ook aandacht besteedde aan reëel functionerende “marxistische” economie. Ik heb de vier boeken in die vakantie ijverig gelezen en geëxcerpeerd bij het oliekacheltje op mijn zolderkamer.
En toen kwam de geplande bijeenkomst van eisende studenten en morrende docenten. Die aan de zaal die om marxisme vroeg de vraag stelden: “Wie van u heeft de boeken inmiddels gelezen?“ Er ging geen vinger omhoog. Dan ook maar de mijne niet. Tot vandaag aan toe vraag ik mij af waarom ik het niet heb gedaan: wie liet wie in de steek? Anderzijds: wat zou het uitgemaakt hebben als ik naar waarheid had laten weten alle betrokken boeken gelezen te hebben? De docenten konden hierbij schamperend de eis afwijzen, ongelijk kon ik ze niet geven. Ik was in ieder geval al behoorlijk voorbereid op het tentamen. Dit was tevens de laatste keer dat ik mij heb beziggehouden met de officiële inhoudvorming van de studie. De inzet voor “het marxisme” was niet bijster groot van studentenzijde, ook al wil de uitgevente legende het ook tot op vandaag anders.
Chris van Esterik in Jongens waren we geeft het verhaal van vier studenten die niet met een gouden lepel in de mond aan deze studie begonnen. Het idee was: veel lezen, de wereld leren kennen om haar te veranderen, hoe de toekomst er uit zou zien was ongewis. De vier kwamen aan in de dagen waarin het mij al duidelijk was dat de CPN een doorslaggevend stempel gaf op wat voor studentenbeweging zou doorgaan. Plotseling draaide er veel om poen, dat woord viel iets te vaak om geloofwaardig te zijn. “Vietnam” als mogelijke schakel in bewustwording van een generatie jongeren werd door de CPN argwanend bekeken. Het Westduitse revanchisme, daar ging het om. Tot en met bij de aanleg van de metro in Amsterdam – Rotterdam, als economisch verlengstuk van het Roergebied had een metro, dan kon Amsterdam niet achterblijven. Toch waren er veel studenten betrokken bij het verzet ertegen, mijzelf inbegrepen, maar in mijn geval dan via een soort binnen/buiten-universitaire-praxisverbond, het Studenten Steunkomitee Nieuwmarkt. Bij politicologie was de studievereniging als zodanig tegen de metroafbouw, in tegenstelling tot wat de CPN dicteerde op centraal niveau. Dit moest klappen en dat deed het. Of het in zich opnemen van een grote hoeveelheid kinderen van de bourgeoisie die meer poen moesten krijgen als student nu zwaar heeft bijgedragen aan de ondergang van de partij zou ik niet durven zeggen. Een rol heeft het zeker gespeeld.
- Wordt vervolgd -
Geen opmerkingen:
Een reactie posten