De Stichting Psychiatrie en Religie organiseerde woensdag 12 december een publiekslezing in gebouw Felix Meritis in Amsterdam. De lezing werd verzorgd door Prof. J.A. (Jaap) van Belzen, van wiens hand het boek Psychologie en het
raadsel van de religie – beschouwingen bij een eeuw godsdienstpsychologie in Nederland werd
gepresenteerd. De schrijver noemde het een eeuwfeest omdat in 1907 de eerste Nederlandse vertaling verschenen is van William James’ The varieties of religious experience, een klassiek boek en misschien de eerste publicatie die godsdienstpsychologisch genoemd zou kunnen worden. Of was het startschot een artikel van de hand van Sigmund Freud, ook in 1907, over het verband of de overeenkomst tussen dwangneurosen en godsdienstige handelingen? Er werd geen naam of plaats van publicatie genoemd van het desbetreffende artikel van Freud, laat staan dat duidelijk werd gemaakt wat het verband met Nederland zou moeten zijn. Het artikel wordt ook niet
genoemd in het gepresenteerde boek. We kunnen evenwel veilig aannemen dat er al zoiets was als een academische discipline godsdienstpsychologie, omdat in 1907 in ieder geval door een lutherse theoloog het Zeitschrift für Religionspsychologie werd opgericht.
Van Belzen verdedigde Freud in zoverre, dat hij verduidelijkte dat Freud godsdienst niet zomaar ziekelijk vond, of dwangneurotisch. Wel liggen er volgens Freud wensen ten grondslag aan godsdienst, en dit maakt het verschijnsel tot een illusie. De wetenschap wenst niet, is derhalve geen illusie en heeft tenslotte de toekomst, zo schetste de spreker de psychologische benadering van Freud op zwierige wijze (Die Zukunft einer Ilusion heet het bekendste boek van Freud over godsdienst tenslotte).
Als we 1907 als beginjaar voor Nederland aanhouden kan een lezing van professor H. Bavinck voor de (destijds zeker) eerbiedwaardige instelling der Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen onder de titel Psychologie der religie als het begin zien. Een stoet van grote namen is verbonden aan het vak in Nederland: Heymans, H.T. de Graaf, Geelkerken, Van Mourik Broekman, Van der Spek, Rümke, H(eye) Faber, Fortmann, Van der Leeuw, J.H. van den Berg en Van der Lans gelden als grote namen uit de geschiedenis van het vak, dat volgens Van Belzen op dit ogenblik niet bepaald een bloeiperiode doormaakt. Aangezien Van Belzen het vak zelf doceert aan de Universiteit van Amsterdam - een van de universiteiten die haar faculteit theologie is kwijtgeraakt in de afgelopen jaren – mag hij geacht worden te weten waarover hij het heeft.
De belangrijkste Nederlandse bijdrage aan het vak was volgens hem de discussie over godsdienst als projectie – een gedachte die oorspronkelijk van de Duitse filosoof Ludwig Feuerbach afkomstig is – en die in Nederland in de ruimgeziene jaren vijftig tamelijk hoog opliep. Discussie en boosheid, zoniet kwaadaardigheid, werden opgeroepen door De toekomst der religie van romanschrijver-essayist Simon Vestdijk, dat steun had gekregen van dichter-godsdienstpsycholoog Fokke Sierksma in het boek De religieuze projectie. Het christendom als godsdienst het – misschien nog verre - einde aanzeggen kon niet in die jaren. Van Belzen veegde een van de belangrijkste gedachten achter de discussie blijmoedig van tafel. Het gehoor kon er van op aan dat projectie als psychologisch verschijnsel niet bestond, evenmin als verdringing.
Als coreferent of opponent trad “mijn goede vriend”, zoals Van Belzen hem noemde, Harry Stroeken op, bijzonder hoogleraar godsdienstpsychologie in relatie tot de geestelijke gezondheidszorg aan de universiteit te Leiden. Stroeken maakte zich bekend als lid van de kerk van Rome en freudiaan, en vond hier voor zichzelf geen tegenstelling in. Hij was zich er van bewust dat hij in freudiaanse kringen hierin tamelijk alleen stond: hij vermeldde een psychiater die bij voorbaat al twintig punten aftrok bij een iq-toets als hij wist dat de geteste persoon gelovig was. Hij miste in het vertoog van Van Belzen hoe het komt dat kerkgang in Nederland nog niet lang geleden de norm was – Nederland als het meest kerkse land van Europa – en nu in brede kring als een uiting van achterlijkheid wordt gezien. Ook de stille maar onmiskenbare opgang van het boeddhisme – voorzien door Vestdijk in het bovengenoemde boek – was iets wat het nader bestuderen waard is. Van Belzen in repliek: “Daar is het boek niet voor.” Het betreft een schets van de geschiedenis van godsdienstpsychologie als academische discipline in Nederland, niet meer, niet minder. Stroeken vond dat het boek in geen bibliotheek mag ontbreken. Hij noemde in zijn licht klinkende referaat wel het probleem dat de freudiaanse psychologie religie per definitie als een individueel gegeven wordt gezien, terwijl godsdienst in het algemeen in een gemeenschap beleden wordt. Waarna het tijd voor de borrel was.
Deze heeft uw verslaggever hoofdzakelijk doorgebracht met “het PR-meisje van de uitgeverij” zoals zij het zelf uitdrukte. Wederzijdse kennissen uit het boekenvak, zij met zeer opvallend kruisje om haar hals. “Ik ben katholiek geworden” zegt zij met stralende lach. We wisselen vrolijk onze geestelijke thuiskomst na jaren uit, een gesprek dat eigenlijk verder geen enkel verband heeft met wat er op het podium gezegd is – wat uw verslaggever bij nadere beschouwing als opmerkelijk treft.
J.A. van Belzen, Psychologie en het raadsel van de religie: beschouwingen bij een eeuw godsdienstpsychologie in Nederland. Amsterdam: Boom. 448 p. Prijs: €37,50. [inmiddels verramsjt]
- Voor News4all, januari 2008
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten