Als uit het niets was hij er, een docent economie van wie ik niet gehoord had, en bij wie ik Politieke Economie van de Internationale Betrekkingen zou volgen. Ongepolijst, met een stedelijk accent – niet opvallend Amsterdams, maar wat u als zodanig wordt opgediend is meestal kitsch. En hij deelde zijn zekerheden en onzekerheden onbeschroomd met de studenten. Hij had Elmar Altvater's Die Weltwährungskrise op de lijst gezet, dus ik had het braaf aangeschaft, er van uitgaande dat het basis zou zijn voor de werkgroep. Maar iemand tekende er bezwaar tegen aan, en Werner schrok daarvan. Als die Altvater maar niet een soort Siep Stuurman was, sprak hij als vrees uit, hiermee de zogenaamd belijdende en leidende marxist aan de subfaculteit als bourgeois zonder competentie wegzettend. Dit beviel mij wel, iemand die gedreven door klasse-instinct zijn wantrouwen uitsprak over een collega. Die nog-nauwelijks-collega was kandidaat-assistent, maar het professoraat lag voor deze fabrikantenzoon in het verschiet, “marxist” en al. Wij vonden elkaar op dit punt en het lijkt mij dat onze kameraad-/vriendschap op dit gedeeld gevoel steunde. Stuurman is tenslotte bij D66 terechtgekomen, dus Werner heeft zich niet vergist.
Het was makkelijk om die gevoelens van Werner te vernemen, want – de werkgroep was op het eind van de middag – hij stelde voor het samenzijn ongedwongen voort te zetten in het café om de hoek. Het was ongeveer iedere week dat de groep liep raak en de ongedwongenheid liep haast vanzelf over naar de collegezaal. Hij vertelde van het beeld van de dood van zijn moeder, dat hij nog vers voor ogen had in het najaar van 1975, en van zijn ervaring met wat ik maar gewoon het gekkenhuis zal noemen. Dat kon je toen zo zeggen, ik vertelde hem dat een dierbare vriendin lid was van het Gekkentheater en dat die vlakbij een opvoering hadden. “Daar gaan we naar toe!” zei hij beslist. Ik had de voorstelling al gezien maar hij wilde geen nee horen. De ervaring van deze persoon in de zaal moet het gezelschap opvoerenden nogal in de war gebracht hebben. Hij ging nogal duidelijk in op de uitnodiging mee te denken en te discussiëren, te reageren dus. De lijdzaamheid die soms sprak uit de teksten stond hem tegen. Mijn vriendin heeft mij later aangesproken op de rare snuiter die ik zomaar had meegenomen, en zo ziet men dat er gradaties waren (en zijn) binnen de gekkenwereld. (Die geuzennaam is ergens in de late jaren tachtig onder de wollen deken van de eufemismen verdwenen, net als flikker bijvoorbeeld ook).
In De Media wordt u vanwege ultrarechts nog wel eens medegedeeld dat “politicologie” – dan bedoelt men wat mij betreft “algemene politieke en sociale wetenschappen” – aan de Universiteit van Amsterdam een marxistisch-leninistische kaderschool was waar Onafhankelijke Denkers als Hans Janmaat en Martin Bosma evenwel toch de enige echte Waarheid konden vinden; blijkbaar was de hersenspoeling niet volmaakt. Ik kan u vertellen, als ervaringsdeskundige, dat er in deze subfaculteit na het vertrek van Ger Harmsen naar elders, maar een marxist rondliep, Werner dus. De studie werd op den duur geheel in de geest des tijds grondig uitgekleed – geschiedenis, rechten voorzover niet nodig voor zoiets onbenulligs als bestuurskunde, en economie, verdwenen. Werner bleef achter, als econoom en marxist bij wat plotseling toch echt politicologie ging heten. De druk die er op hem uitgeoefend werd om te promoveren legde hij op den duur naast zich neer, zoals hij ook kon schamperen op de publicatieplicht (“in een gerenommeerd Engelstalig tijdschrift” – “ze weten toch niet waar ik het over heb” zei hij daarover, wegwerpend over degenen die bewonderend moesten knikken, de Kultuurkamer zoals een andere dwarse docent het noemde). Hij was een gedreven docent die het vanzelf vond spreken dat je het beste uit je zelf haalde, hij deed dit zelf als docent. Publicaties in gerenommeerde Engelstalige bladen, het zal wel. Hij heeft mij (en anderen, maar die moeten maar voor zichzelf spreken) geleerd wat een als marxistisch te beschouwen onderzoeksmethode was in de politieke economie en de essentialia van die economie, die ik nog steeds meedraag. Het werkstuk ter zwaarte van een scriptie dat ik het eerste jaar schreef leunde zwaar op Daniel Guérin, Ernest Mandel en Paul Sweezy. Geen schrijvers waar hij veel vertrouwen in had maar hij vertrouwde mij wel en waardeerde het resultaat. Het jaar daarop stortten wij ons op de economische verknoping tussen de Bondsrepubliek en Nederland, ook leerzaam en onderhoudend (in de zin van: je kunt echt genieten van het onderzoeken), waarvan het resultaat verwerkt is in het WRR-rapport Onder invloed van Duitsland.
In de eerste tijd dat we elkaar leerden kennen identificeerde hij zich als anarchist. Toch kan het georganiseerde anarchisme geen aantrekkingskracht voor hem gehad hebben en ik kon en kan hem daar geen ongelijk in geven. Dus werd hij lid van de CPN omdat hij dat toch de proletarische partij bij uitstek vond. Van de komende fusie met die andere partijen moest hij niets hebben. Steevast droeg hij de button, eigenlijk een uiting van de laatste grote mobilisatie die de CPN heeft kunnen doen, “Stop de neutronenbom”. In die bom, legde hij uit, ligt het hele kapitaal besloten: de mensen mogen dood, de eigendom moet gehandhaafd blijven. Omdat de CPN nou maar moeilijk een theoretisch dak bood ontwikkelde hij zijn geestelijk tehuis in een eigen humanisme. Hij tikte je op de vingers als je iemand als “Duitser” of “Pool” benoemde: het moest zijn Duitse mens, Poolse mens. Het mens zijn stond voorop, de rest was bijzaak. Er gaat dus geen dag voorbij, kan ik u vertellen, dat de Inwendige Werner mij niet corrigeert, omdat men in feite dagelijks voor dit “benoemingsprobleem” komt. Het was ook beslist niet eufemistisch, zoals “joodse of Turkse mens”, het was een algemene uitdrukking. Hij heeft hierover op een van de Pinksterlanddagen een inleiding gehouden, dat hij het georganiseerde Nederlandse anarchisme inderdaad een kleinburgerlijk gedoe vond (“alleen Joop niet!”) verraste mij niet.
Ik zou meer memoireachtigs kunnen schrijven, ruim veertig jaar is nogal wat tenslotte. Als ik een injectie aan strijdbaarheid nodig had was hij er en hij gaf die. Zijn samenvattende motto was: “Je leeft, dan kunnen ze je niet klein krijgen”. De dood kan het leven zoals hij het bedoelde niet ongedaan maken.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
2 opmerkingen:
Hi! Mooi stuk! Ik heb alleen nog nooit gehoord dat mijn vader in een gekkenhuis gezeten heeft... Wel mijn oma... Wellicht een typfout? Of ik ontdek nu iets dat ik niet wist?
Groet,
Christianne de Haan
Tussen 1976 en 1992 hadden Werner enig intensief tot regelmatig contact, een aantal jaar waren we bijna onafscheidelijk. Zijn ervaring met de psychiatrie betreft de Valeriuskliniek waar ik vanaf 1975 vijf jaar heb gewerkt en waar zijn moeder opgenomen is geweest. Zijn onconventionele manier van denken maakte dat we het over "het gekkenhuis" konden hebben zonder dat ik het gevoel kreeg dat het ook over mij ging. Enerzijds scherp analyserend op abstracte afstand en anderzijds vanuit de mens redenerend die daar opgenomen. Wat vooral heel sterk bij Werner was ontwikkeld , was zijn klassengevoel en aversie c.q. wantrouwen tegen middle and upper class. Engelse termen die hij zelf liever niet gebruikte.
Een reactie posten