Het revolutionaire syndicalisme - de strategie om een staatloze socialistische maatschappij tot stand te brengen door een algemene staking waarin de georganiseerde arbeidersklasse door middel van haar bonden de productiemiddelen in handen neemt en onder zelfbeheer plaatst - heeft een belangrijke, nu goeddeels vergeten rol gespeeld in de vroeg-twintigste-eeuwse arbeidersbeweging in Zuid-Afrika.
Vóór de jaren twintig domineerde het revolutionaire syndicalisme, dat geworteld is in het klassieke anarchisme van Michael Bakoenin, meer het denken en handelen van radicaal links in Zuid-Afrika dan het droge marxisme van de Tweede Internationale. En
zo vervulde het klassieke anarchisme een pioniersrol in het organiseren van de arbeiders en de strijd tegen racisme onder de arbeiders van Zuid-Afrika: onder het kleurlingen-, het Indiase en het zwarte proletariaat.
Een van de belangrijkste successen van deze beweging was het stichten van de Industrial Workers of Africa in 1917, de eerste vakbond van zwarte arbeiders in de geschiedenis van Zuid-Afrika. Deze bond was één van de revolutionair-syndicalistische bonden die gevormd werden naar het model van de Amerikaanse Industrial Workers of the World. Er was een officiële Zuidafrikaanse sectie van de IWW (1910), de Indian Workers Industrial Union (1918), en bonden uit de suikerverwerkende industrie, de kledingindustrie en een voerliedenbond (alle 1918). De jonge revolutionair-syndicalistische vakbeweging had als voornaamste doel het organiseren van de gekleurde arbeiders onder het racistische en koloniale bewind.
De industriële revolutie in Zuid-Afrika begint bij de ontdekking van diamant in 1867 en goud in 1886. Vóór de ontdekking van deze minerale rijkdommen was het binnenland van Zuid-Afrika relatief onderontwikkeld. Er waren de onderling strijdende Boerenrepublieken en zwarte vorstendommen, die hun economische basis hadden in landbouw, er waren de twee Britse koloniën
aan de kust; het geheel was - afgezien van wat handel in ivoor - nauwelijks opgenomen in het kapitalistische wereldsysteem.
Dit alles veranderde in de jaren tachtig van de negentiende eeuw. Grote sommen kapitaal vloeiden het land in. Het Witwatersrandgebied, de plaats waar het goud ontdekt was, en een landbouwgebied, werd plotseling een plaats waar een groot nieuw stedelijk gebied ontstond rond Johannesburg, van Randfontein in het westen tot Benoni in het oosten. In 1885 had Johannesburg
3.000 inwoners (prospectors), tien jaar later was het een stad met 100.000 inwoners, en in 1913 woonde er een kwart miljoen mensen. Het Britse Rijk hield het gebied nauwlettend in de gaten, en na een reeks conflicten met de Boerenrepublieken - de Boerenoorlog (1899-1902) als belangrijkste - nam het de macht over in deze streken en grondvestte het de moderne Zuidafrikaanse staat als wit dominion.
Onder de nieuwe steden, verborgen onder tonnen rotsgrond, lag de grootste goudlaag ter wereld. Het was geen plaats meer voor de kleine onafhankelijke prospector. In de jaren negentig waren de winningen al in handen van een paar reusachtige maatschappijen,
die via de Mijnkamer (opgericht 1887) met elkaar verbonden waren. De grootste maatschappij, Wemher-Beit Eckstehr, had meer mensen in dienst dan de spoorwegen en havens van de beide Britse koloniën en de beide Boerenrepublieken tezamen. En aan het hoofd van deze reuzecorporaties stonden de 'Randlords', de grote mijneigenaren. Alleen zulke maatschappijen konden de machinerie bekostigen waarmee tonnen rotsgrond van honderden meters diep naar boven konden worden gehaald om vermalen en bewerkt te worden, om in het algemeen erts van laag gehalte rendabel te kunnen winnen. Omdat de goudprijs internationaal was vastgelegd, besloten de maatschappijen te bezuinigen op de arbeidskosten, met andere woorden op de lonen en de arbeidsomstandigheden. Gezondheid en
veiligheid waren belangrijke bezuinigingsposten. In de jaren tien van de twintigste eeuw leefden mijnwerkers zo'n tien jaar korter dan andere mannen. Er was een groot aantal witte arbeiders naar het land getrokken, uit Australië, Amerika, Europa en van het Zuidafrikaanse platteland. In 1913 waren er 40.000 op Witwatersrand, van wie er 22.000 bij de mijnen werkten.
Voor de witte arbeiders die naar de mijnen en steden van het Witwatersrandgebied waren gekomen was het loonpeil (voor geschoolden) ongekend hoog. Voor arme, witte Afrikaners boden de mijnen werkgelegenheid toen de keuterboerderijen en farms door de Boerenoorlog ten onder waren gegaan en de landbouw door de grote vraag van de Witwatersrand ingrijpend commercialiseerde.
Maar de massa van de arbeidskrachten kwam van de zwarte bevolking in de Boerenrepublieken en de naburige Britse en Portugese koloniën en protectoraten. Deze arbeiders kwamen naar de mijnen om geld voor de belastingen te verdienen en om hun kleine boerderijen te ondersteunen, die steeds meer in de verdrukking raakten naarmate witte landheren de beste gronden in beslag namen. Ze gingen naar de steden als overwonnenen, hun land door het imperialisme ingenomen, hun hoofden meewerkend bij het recruteren van arbeiders voor de mijnen. Kortom, de zwarte arbeidersklasse was geknipt voor uitbuiting door de Randlords.
Zwarte arbeiders werkten op contract in de mijnen, zij mochten niet staken; ze hadden geen elementaire politieke of vakbondsrechten; hun verplaatsingen werden beheerst door het interne paspoortsysteem ('pasjeswetten'). Ze woonden op de mijncomplexen, in grote, streng bewaakte en ongemengde pensions. Ze waren trekarbeiders: hun gezinnen bleven op het platteland om
de boerderij op gang te houden, terwijl zij hun contractverplichtingen in de mijnen voldeden. In 1913 waren er 195.000 Afrikaanse mijnwerkers in Witwatersrand en 40.000 zwarte arbeiders in andere sectoren. Er waren ook nog tamelijk kleine gemeenschappen van Indiase arbeiders, vooral in Natal, afstammelingen van contractarbeiders die op plantages hadden gewerkt. Zij waren in de jaren zestig van de negentiende eeuw hierheen gebracht. Verder waren er de kleurlingen-arbeiders, een raciaal-gemengde groep, in hoofdzaak afstammelingen van slaven in de Kaapkolonie. Ook zij waren slachtoffer van discriminatie, hoewel minder dan de zwarte Afrikanen.
IMMIGRANTEN
In deze context kwam een Zuidafrikaanse revolutionair-syndicalistische beweging op. Zoals ook in Latijns-Amerika waren de meeste initiatiefnemers immigranten: bijna allen witte arbeiders uit Groot-Brittannië en Oost-Europa. De eerste plaatselijke socialistische krant op de Witwatersrand was de Voice of Labour, opgericht in 1908. In 1909 bevatte dit weekblad regelmatig nieuws en debatten over het revolutionaire syndicalisme. In 1910 werd een plaatselijke sectie van de IWW opgericht en een afdeling van de Socialist Labour Party die verbonden was met een rivaliserende groep binnen de IVVW. (1- noten onderaan)
Deze groepen verdwenen omstreeks 1913. Als hun opvolgster kan de International Socialist League, opgericht in september 1915, beschouwd worden. De Zuidafrikaanse Labour Party was officieel lid van de Tweede Internationale, maar was in de praktijk een racistische organisatie die apartheid, deportatie van Aziaten uit Zuid-Afrika en het voorbehouden van bepaalde banen voor witten voorstond. Bijna alle Zuidafrikaanse bonden stonden een dergelijk beleid voor. Zij hadden meestal alleen witte leden en waren meer standsorganisatie dan vakbond.
In juli 1913 kwam het tot een confrontatie tussen de witte arbeiders en de regering, die op straat werd uitgevochten en waarbij meer dan dertig doden vielen. De regering moest vemederende concessies doen. Een tweede algemene staking in 1914 werd onderdrukt door het uitroepen van de staat van beleg. Toen de Zuidafrikaanse Labour Party deelname in de Wereldoorlog voorstond, trad de geradicaliseerde linkervleugel uit en deze vormde met de veteranen van de IWW en de Socialist Labour Party de International Socialist League. In januari 1916 nam de League revolutionar-syndicalistische principes als beleidslijn bij haar eerste conferentie, waarbij werd uitgesproken dat de consequentie van het anti-oorlogsstandpunt van het verbond het aanmoedigen van de organisatie van arbeiders naar beroepsgroep of volgens klasse was, waarbij ras, kleur of geloof niet ter zake waren. Alleen zo kon de arbeidersklasse zich emanciperen. Dit betekende in de praktijk dat de arbeidersbeweging radicaal hervormd moest worden: er
zouden industriebonden moeten komen in plaats van de witte standsorganisaties. In plaats van op parlementaire actie zou de klemtoon moeten liggen op massa-actie en de revolutioniare algemene staking. Met argumenten, ontleend aan syndicalisten van de vroegere Voice of Labour, betoogde het verbond dat revolutionaire verandering in Zuid-Afrika eenheid tussen witte en zwarte arbeiders veronderstelde, het bestrijden van vooroordelen onder de witte arbeiders en tegen de restricties die golden voor zwarte arbeiders.
"Het socialisme", stelde het weekblad van de organisatie, The International, "kan alleen tot stand gebracht worden als
alle arbeiders in de industrie gezamenlijk de productie in handen nemen voor het algemeen welzijn." (2) Het zou oneerlijk zijn over socialisme te praten als negen/tiende van de arbeiders uitgesloten werd. Witte werkers zouden moeten kiezen tussen een gesloten gilde van begunstigde witten die als politiehond zou waken over de onderlaag, de grote massa van ongeschoolden, of zij zouden hun ijdelheid, ontleend aan stand en kleur moeten opgeven om met hun mede-arbeiders te strijden om de macht over de industrie. De International Socialist League (ISL) stelde dat het kapitalisme direct verantwoordelijk was voor de nationale
onderdrukking van de zwarte arbeiders omdat het stelsel van arbeidsrestrictie een middel was om ondernemers, vooral in de industrie, het meestbegeerde te leveren van het moderne imperialisme: volop goedkope arbeidskracht. Dit bracht met zich mee dat de arbeidersklasse tegen onderdrukking op grond van ras moest strijden. De heersende klasse was nergens zo bang voor als organisatie van de inheemse arbeiders. Eenmaal georganiseerd zouden deze arbeiders iedere tirannieke wet kunnen breken. Zonder organisatie zouden die wetten knellende banden blijven. Als men zich per industrietak organiseerde, zouden de wetten niet meer waard zijn dan de vodjes papier waarop ze geschreven waren. (3)
INVLOED
De ISL probeerde de witte standsorganisaties van binnenuit te hervormen, maar hierbij had het verbond geen succes. Daarom richtte het zelf vakbonden op onder de gekleurde arbeiders. In maart 1918 was Gordon Lee van de ISL betrokken bij de oprichting van de Indian Workers Industrial Union in Durban. Bernard L.E. Sigamoney en R.K. Moodley, leden van de ISL, leidden de vakbond, die actief was in de grafische en de tabaksindustrie, wasserijen en in de havens en die ook kelners, mijnwerkers en arbeiders in de suikerrietplantages organiseerde. De ISL merkte het ontwaken van industriële solidariteit onder de kleurlingen-arbeiders in de diamantstad Kimberley op. Sam Barlin richtte er de industriebond voor textielarbeiders op, die honderden kleurlingen-arbeiders organiseerde. De voorzitter was een zekere Davis, Fred Pienaar de secretaris, beide kleurlingen. In 1919 werd de vakbond erkend door de werkgevers en haalde hij belangrijke loonsverhogingen binnen. Vijftien leden werden ook lid van de ISL. In juni 1919 werd er een afdeling van de bond opgericht in Johannesburg.
Sam Barlin had intussen ook de voerliedenbond opgericht in Kimberley, opnieuw onder kleurlingen-arbeiders. Deze organiseerde een staking in 1919. In Kaapstad werd in mei 1918 een zusterorganisatie opgericht van de ISL, de Industrial Socialist League, die een bond in de suikerverwerkende industrie oprichtte, waarin vooral kleurlingen georganiseerd waren. Op 19 juli 1917 organiseerde de ISL een bijeenkomst in Johannesburg waarbij kwesties van gemeenschappelijk belang tussen witte en inheemse arbeiders zouden worden besproken. Er kwamen tien witte en twintig zwarte mensen op af. De bijeenkomst leidde tot het oprichten van een avondschool voor zwarte arbeiders in Johannesburg. De studiebijeenkomsten stelden de werking van het kapitalisme, de noodzaak van klassenstrijd tegen het kapitalisme en van revolutionaire vakbondsorganisatie centraal. Op 27 september 1917 leidde de avondschool tot de oprichting van de eerste zwarte vakbond in Zuid-Afrika, de Industrial Workers of Africa (IWA). Het organiserend comité bestond geheel uit zwarte mensen. In een studiegroep was gevraagd wat de aanwezige zwarte arbeiders wilden,
waarop hun antwoord was: "Sifune zonke! Wij willen alles!" Dit werd de leuze van de nieuwe vakbond, en er werd een pamflet verspreid waarin zwarte arbeiders werden opgeroepen lid te worden.
"Werkers van het Bantoeras", stelde het, "waarom leven jullie in slavernij? ... Omdat de bazen willen dat jullie voor hun winst werken... Er is maar een weg naar bevrijding voor jullie, Bantoewerkers. Verenig je als arbeiders, bevrijd je van de ketenen van de kapitalist!" Reuben Cetiwe, een van de belangrijkste organisatoren, maakte de doeleinden van de nieuwe bond duidelijk: "We
zijn hier voor Organisatie, zodat zodra al jullie medearbeiders zijn georganiseerd, we kunnen zien wat we kunnen doen om het kapitalistische stelsel af te schaffen. We zijn hier voor het heil van de arbeiders. We zijn hier om ons te organiseren en te strijden voor onze rechten en belangen." (4) Hoewel het aantal leden klein was - het kwam nooit boven de tweehonderd - had de IWA een enorme invloed. De activisten stonden vooraan in de golf van stakingen in 1918 en de ideeën van de IWA maakten indruk op de burgerrechten- en arbeidersorganisaties van die tijd, wat nog doorwerkte in de zwarte arbeidersbeweging van de jaren twintig.
Laat in 1917 had de IWA een ontmoeting met twee belangrijke zwarte nationalistische organisaties, de African Peoples Organisation en het Transvaal National Congress (een afdeling van het South African Native National Congress, nu bekend als
African Nationai Congress, opgericht in 1912, de stem van de omhoogstrevende zwarte middenklasse). De IWA maakte zeker indruk op de African Peoples Organisation. Talbot Williams sprak in deze organisatie in januari 1918 van de noodzaak tot het oprichten van industriebonden ongeacht kleur, waarbij de organisatie van zwarte arbeiders, van wie de gehele handels- en mijnsector afhankelijk waren, voorop stond. Zijn toespraak werd zeker twee keer herdrukt en blijft een van de opvallendste interventies ten gunste van de arbeidersstrijd van zijn tijd. De verhouding met het Transvaal Native Congress (TNC) was in het begin meer gespannen. De vertegenwoordigers zaten apart en botsten in discussies. Op eigen bijeenkomsten klaagden IWA-leden luid over de ontmoetingen met het Congress, want "zij zijn de mannen die rijke en hoge mensen organiseren die ons bloed zuigen en ons
verkopen." (5) Enkele vooraanstaande leden van de IWA, als Cetiwe en Hamilton Kraai, waren ook actief in het TNC. Zij speelden er een belangrijke rol in dat deze organisatie, die van oudsher de Britse Kroon had gevraagd de racistische onderdrukking te verzachten, op den duur meer aandacht kreeg voor arbeidskwesties en het gebruik van directe massa-actie tegen staat en werkgevers.
In 1918 ging er een golf van stakingen onder alle arbeiders door het land, tegen de gestegen levenskosten. De IWA speelde een leidende rol. In juni 1918 gingen 152 zwarte karrevoerders in dienst bij de gemeente Johannesburg in staking voor een shilling opslag per dag. Ze werden gearresteerd en door de beruchte rechter McFie veroordeeld tot het werk dat ze toch al deden, maar nu
onder gewapende begeleiding vanuit de gevangenis. Het vonnis, dat ook naar de normen van die tijd hardvochtig was, riep verontwaardiging op bij zwarten en progressieve witten in de Witwatersrand. Op 10 juni 1918 hield het TNC een protestbijeenkomst van zwarte arbeiders in Johannesburg. De Congress-leiders van de oude stempel stelden een protestbrief aan de regering voor, maar het publiek was het hier luidruchtig mee oneens en stemde in met het IWA-lid Mtota, die opriep tot algemene staking om de arbeiders vrij te krijgen. Er werd een organiserend comité opgericht van leden van ISL, IWA en TNC. Op de volgende bijeenkomst, 19 juni, waarbij meer dan duizend mensen aanwezig waren, stelde het comité voor dat niet alleen de gevangen gemeentearbeiders vrijgelaten moesten worden, maar dat ieder inheemse arbeider een shilling per dag meer moest krijgen, en anders zou er op 2 juli gestaakt worden. (6) De organisatie was hiervoor echter te zwak en de staking werd afgelast, hoewel enkele duizenden mijnwerkers het parool wel opvolgden.
De regering arresteerde weldra zeven activisten voor het oproepen tot openlijke geweldpleging: S.P. Bunting, T.P. Tinker en H.C. Hanscombe van de ISL, Cetiwe, Kraai en J.D. Ngojo van de IWA en L.T. Mvabaza en D. Letanka van het Congress. Volgens de Black Folks Who's Who was dit de eerste keer dat in Zuid-Afrika Europeanen en inheemsen, verenigd voor dezelfde zaak, samen werden gearesteerd en voor hun politieke activiteiten aangeklaagd. Misschien even belangrijk: de meeste beklaagden waren activisten in de revolutionaire syndicalistische beweging. De zaak werd geseponeerd, maar de strijd ging door. Op 30 maart 1919 organiseerde het TNC een campagne tegen de pasjeswetten op de Witwatersrand. Cetiwe en Kraai stonden opnieuw vooraan en waren lid van de delegatie die bij de hoofd-pasjesbeambte in Johannesburg het intrekken van de wet eiste. De campagne duurde drie maanden, er werden zo'n zevenhonderd zwarte arbeiders gearresteerd en aangeklaagd. De ISL deed zijn best om voor rechtsbijstand te zorgen, maar dit lukte niet altijd. De conservatieven in het TNC namen in mei 1919 de macht over in de organisatie, beëindigden de campagne en lieten de organisatie naar haar oude, gematigde koers terugkeren.
BREED SCALA
Na dit debacle vertrokken Cetiwe en Kraai naar Kaapstad, waar zij een afdeling van de IWA oprichtten. Op 17 december 1919 organiseerde deze bond, samen met een andere onafhankelijke bond, de Industrial and Commercial Union, een staking van meer dan tweeduizend zwarte en kleurlingen-havenarbeiders. Dit was een onderdeel van een campagne van de gildeachtige Cape Federation of Trade Unions, die op dat ogenblik onder invloed stond van leden van de ISL, tegen de export van levensmiddelen. Deze werd gezien als de oorzaak van de hoge kosten van levensonderhoud, maar de bonden eisten ook loonsverhoging. De staking verliep na kerstmis, maar de looneis werd ingewilligd. Niettemin waren de betrekkingen tussen beide bonden, die eerst "nogal koel" (7) waren geweest, nu beter. In 1920 moeten de twee bonden gefuseerd zijn en in 1921 maakten zij deel uit van een nieuwe vakbeweging, de Industrial and
Commercial Workers' Union of Africa (ICU). De ICU zou vanaf 1924 stormachtig groeien. Omstreeks die tijd waren de ISL en het grootste deel van revolutionair-syndicalistisch links lid geworden van de Communistische Partij van Zuid-Afrika. De vakbeweging zou omstreeks honderdduizend leden krijgen, wat tot de jaren vijftig niet overtroffen werd door welke zwarte vakbond of politieke organisatie dan ook.
De ICU heeft nooit het duidelijke politieke programma of de strategie van de IWA gehad. De militanten vertegenwoordigden een breed scala van opvattingen: van christendom via zwart separatisme tot vulgair marxisme. Hij had ook geen echte democratische structuur. De macht was in handen van middenklasse-bestuurders, niet bij vergaderingen of comité's op de werkvloer. Toch hebben de IWA en het revolutionair syndicalisme hun stempel achtergelaten op de ICU. De statuten van de ICU waren ontleend aan de IWW,
waarbij de arbeiders door hun industriele organisaties werden opgeroepen de productiemiddelen af te nemen van de kapitalistenklasse, om deze in eigendom en beheer van de arbeiders te brengen tot welzijn van allen, in plaats van voor de winst van enkelen. Met dit doel achtte de ICU zich verenigd met alle andere georganiseerde arbeiders over de gehele wereld. Zelfs de conservatieve ICU-leiders koesterden de droom van de ene revolutionaire staking waarin het kapitalisme en de witte overheersing zouden worden verslagen en een duizendjarig rijk van welzijn en gelijkheid zou volgen. De ICU was misschien niet syndicalistisch genoeg - hij miste een heldere strategie en een echte democratische structuur - maar hij was op zijn minst quasi-syndicalistisch.
Het revolutionaire syndicalisme, en daarmee het anarchisme, die zo lang al vergeten en weggewenst zijn door de gangbare geschiedschrijving van links Zuid-Afrika - vooral in geschriften van de communistische partij en haar aanhang - moeten erkend worden als integraal en belangrijk deel van de geschiedenis van de arbeiders-, de socialistische en de burgerrechtenbeweging in
Zuid-Afrika. Er loopt een rood-zwarte draad van de IWW, via de ISL en de IWA en andere syndicalistische bonden van gekleurde arbeiders, door de vroege African Peoples Organisation en het Transvaal Native Congress tot in het ingewikkelde weefsel van de reusachtige ICU. Nog een belangrijke conclusie: de gedachte dat het klassieke anarchisme en het revolutionaire syndicalisme geen analyse hadden van nationale onderdrukking en kolonialisme, is eenvoudigweg onjuist. Het revolutionaire syndicalisme en het anarchisme speelden een belangrijke rol in de strijd tegen kapitalisme en kolonialisme in Zuid-Afrika in het begin van de twintigste eeuw. Het stond ook op zichzelf: niet alleen verzetten de organisaties van deze strekking in westerse landen zich tegen racisme en imperialistische avonturen - getuige de campagnes van de IWW, de Spaanse en de Japanse anarchisten -
maar in andere Derde Wereldlanden - in Argentinië, Brazilië, China, Cuba, Korea, Mexico, Nicaragua en Oekraïne - stonden anarchisten en revolutionaire syndicalisten vooraan in de strijd tegen imperialisme en racisme. In zijn hoogtijdagen, van 1890 tot 1940, was de klassieke anarchistische en revolutionair-syndicalistische beweging niet slechts een internationale en multinationale beweging, zij was ook openlijk en consequent internationalistisch en anti-racistisch.
NOTEN
(1) In 1908 scheurde de IWW in de Verenigde Staten uiteen in een 'Chicago'-factie, geleid door 'Big Bill' Haywood en Vincent St. John, een 'Detroit'-factie, geleid door Daniel de Leon. De Zuidafrikaanse IWW was met de eerste, de Socialist Labour Party met de tweede verbonden.
(2) The International, 16 juni 1916, 'Inviting Jim Sixpence to tea'.
(3) The International, 19 oktober 1917: 'The Pass Laws: organise for their abolition'.
(4) Politierapport over de IWA, mei 1918 (?), in het dossier van het Departement van Justitie, 3/527/17, Nationaal Archief,
Pretoria. - (5) F.A. Johnstone, 'The IWA on the Rand: socialist organising amongst black workers on the Rand 1917-18', in: B. Bozzoli (ed.), Labour, townships and protest; Ravan, Braamfontein 1979, p. 260.
(6) Politierapport over de IWA, als boven geciteerd.
(7) P.L. Wickens, The Industrial and Commercial Workers' Union of Africa; Oxford University Press, Kaapstad 1978, p. 27
* Lucien van der Walt is socioloog, werkzaam bij de Witwatersrand Universiteit in Johannesburg, ter plaatse actief in de strijd tegen privatiseringen, lid van het Bikisha Mediacollectief. De tekt is oorspronkelijk in het Engels geschreven. In het Zuid-Afrika van na de apartheid is de gevoeligheid ten opzichte van taalgebruik ongetwijfeld groter en ingewikkelder dan in Nederland. Ik heb Luciens African in het algemeen weergegeven met zwart, ook omdat Afrikaans in het Nederlands in deze context verwarrend werkt. Het pc of colour heb ik weergegeven als "gekleurd", het aan de apartheidstijd overgehouden
coloured (gemengdbloedig, zou in vroegere tijden de Nederlandse weergave zijn) als kleurling.
U weet nu waarmee u het eventueel oneens kunt zijn. Er bestaan geen rassen, alleen racisme is een realiteit - en was deze alleen maar historisch... (AdR)
(2001)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten