Wie wil weten tot welke mate van morele uitputting en zwijgende wanhoop de rationalisering van arbeid kan leiden, moet Simone Weils teksten over de omstandigheden van de fabrieksarbeider lezen, in La Condition ouvrière.
Simone Weil heeft gelijk dat de situatie van de arbeider dubbel onmenselijk is, eerst door gebrek aan geld en vervolgens door gebrek aan waardigheid. Arbeid waarvoor men zich kan interesseren, scheppende arbeid, zelfs slechtbetaald, maakt het leven niet minderwaardig.
Het industriële socialisme heeft niets wezenlijks voor de omstandigheden van de arbeider gedaan, omdat het het principe van de productie en organisatie van de arbeid niet heeft aangepakt, maar dat juist heeft verheerlijkt. Het heeft de arbeider een historische rechtvaardiging durven voorhouden die evenveel waard is als de belofte van hemelse vreugde aan wie in het harnas sterft; het heeft hem nooit de vreugde van de schepper teruggegeven. Op dat niveau gaat het niet meer om de politieke vorm van de maatschappij, maar om de credo’s van een technische beschaving waarvan kapitalisme en socialisme in gelijke mate afhangen.
Elk denken dat niet bijdraagt tot een oplossing van dit vraagstuk raakt maar nauwelijks aan de ellende van de arbeider.
- Albert Camus in ‘De mens in opstand’ [1951], vertaald door Martine Woudt. Amsterdam/Antwerpen: de Prom, 2004, p. 219-220
15 maart, 2016
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten