Dat de huismus in grote delen van Amsterdam verdwenen is - en niet alleen in Amsterdam - is een opvallend fenomeen (als dat het juiste woord is). Dat de ooit zo gewone spreeuw intussen ook een schaarse broedvogel is geworden stemt ook droevig. Nu er in dit seizoen van die grote wolken te zien zijn die hun dans in de lucht opvoeren zou men er niet bij stilstaan dat de spreeuw in Nederland een vogel van de donkere en koude tijd is geworden. Het Amsterdamse beestenboek heeft mij hier duidelijk op gewezen.
Dieren komen, dieren gaan. Er worden in de omgeving van Amsterdam meer boommarters aangetroffen (doodgereden, dan zie je ze tenminste) dan de eerder in de stad te verwachten steenmarter. Dat de zeehond in de grachten een gewone verschijning zou zijn is nogal een overdrijving. Volgens de zelfde logica zouden er bruinvissen verwacht mogen worden, maar of die in Noordzeekanaal/IJ aan te treffen zijn? Ja dus, al is ook deze verschijning zeldzaam. De kans op het aantreffen van bijvoorbeeld dit zeezoogdier in de Amsterdamse grachten zou afhankelijk zijn van het verder verzilten van het IJ en de ermee in verbinding staande wateren. In Waterland hebben die wateren de afgelopen decennia juist een ontziltingsproces ondergaan. Wie weet wat de toekomst nog kan brengen.
Hiermee troef ik dan het Beestenboek af - een onderhoudend boek dat zeker niet als een faunabeschrijving te zien is. Ik vind het wel degelijk een bezwaar, juist in het Amsterdam van nu, dat de wetenschappelijke namen van de genoemde dieren niet vermeld worden, terwijl die juist een houvast bieden voor de niet-Nederlandstaligen die ook kennis willen nemen van de verschijningen in en rond de stad. Voldoet dit aan een behoefte om toch vooral niet wetenschappelijk te lijken?
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten