Voordat we van het land werden afgesloten genoten we vrijheid om als deel van de fauna van de planeet te leven. We genoten een verbondenheid met het land die beantwoordde aan onze noden als mensen, die het ons mogelijk maakte vrijelijk volgens onze eigen natuur te leven.
Dit betekent niet dat het leven volmaakt was, of dat het leven ooit volmaakt zou kunnen zijn. Mensen hebben gebreken zoals de hele natuur gebreken heeft. Maar tegelijkertijd houdt de schoonheid van de natuur ook deze gebreken in, zij hangt er zelfs van af. De gebreken maken deel uit van de werkelijkheid, de natuurlijke werkelijkheid, en treffen ons niet als lelijk.
Een verwelkte tak, een warrige wijnrank, een afbrokkelende oever, ze leiden niet af van de schoonheid van de natuur, zij versterken deze. Hetzelfde geldt voor de vruchten van menselijke arbeid. Een middeleeuwse stenen boerderij met doorzakkende muren, doorbuigend dak en vervallende ramen is niet lelijk. Zijn onvolmaaktheid is een vorm van volmaaktheid, zonder dat er een zekere regelmaat en gladheid aan is waarmee we het woord "volmaakt" zijn gaan associëren.
Zo is het ook met de mensheid zelf. Wij zijn niet volmaakt zoals een computer of een robot volmaakt zou kunnen zijn. Wij maken allen fouten, beoordelen situaties verkeerd, gedragen ons zo dat wij later spijt hebben. Daar gaat het om bij het mens zijn. Dit maakt de mensheid mooi, wat het leven mooi maakt. Het is onze vrijheid onszelf te zijn, met al onze gebreken, die onze menselijkheid vormt.
Dus de gedachte van een menselijk bestaan in de natuur hoort niet verward te worden met een onwerkelijke opvatting van hoe deze manier van leven zou kunnen zijn. De werkelijkheid van een leven verbonden met het land vormt de schoonheid ervan. Bovendien belichaamt het opgaan in die veelvuldige, verfijnde werkelijkheid de vrijheid.
De eigentijdse cultuur plaatst de idee van de natuur los van de mensheid. De natuur wordt behandeld als iets wat misschien gekoesterd moet worden (en tegelijkertijd overheerst moet worden...), iets wat beschermd moet worden, bekeken en bezocht (en tegelijkertijd geëxploiteerd...), maar altijd als een ding of een verzameling dingen waarin de mensheid niet inbegrepen is.
We kunnen niet ophouden deel van de natuur te zijn, want dat is onze werkelijkheid, maar we kunnen ophouden te beseffen dat wij deel van de natuur zijn. Dit leidt tot een kloof, een onderscheid, tussen de werkelijkheid en ons begrip van de werkelijkheid. Een dergelijke kloof is gevaarlijk, omdat onze besluiten - individueel en collectief - niet gegrond zijn op een werkelijk begrip van de werkelijkheid.
Dit kan men gemakkelijk zien als het gaat om de richting waarin de menselijke beschaving zich beweegt. Niet-menselijke wezens worden als voorwerpen behandeld. Het levende bouwwerk van de natuur - de werkelijkheid waarin wij bestaan - wordt als een hindernis op de weg van menselijke belangen gezien en wordt opengereten, verscheurd en verwoest.
Als een man die hoog boven in een boom zit die de tak waarop hij steunt afzaagt, zo hebben wij het zicht op onze werkelijkheid verloren, met rampzalige gevolgen. We vernielen onze eigen vrijheid ook, omdat deze vrijheid voortkomt uit en afhangt van de natuur waarvan we deel uitmaken.
Wat voor vrijheid zou er kunnen zijn voor de mensheid als de oppervlakte van onze planeet onbewoonbaar wordt? "Vrij van de natuur" zijn - wat de aandrijvende wens achter het waanidee van industriële "vooruitgang" is - betekent vrij zijn van de werkelijkheid, en tenslotte en logischerwijze, vrij van het bestaan zijn. Voor een soort die biologisch deel uitmaakt van de natuur staat vrij van de natuur zijn eenvoudigweg gelijk aan de dood.
[Paul Cudenec in Forms of freedom]
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten