De Akademie. Toen ik er pas werkte had ik een partijtje van Anthropogenese van Anton Pannekoek opgedoken uit de ruimen, ze waren er nog zoals ze gedrukt waren in 1945, dit voor een lezing over hem. Paarlen voor de zwijnen - de leden die langsliepen bromden wat over die oude communist met zijn sterrenkunde. Het gedrocht dat voor directeur doorging keek kwaad dat ik bij de lezing van Van Berkel bleef met mijn literatuurstalletje. Na afloop gingen de bezoekers snel op naar de gratis jenever. Mijn bibliofilie, activisme en ongeneeslijke marxistische inslag hadden mij de werkelijkheid van deze omgeving doen vergeten.
Vijftien jaar later, over Nederlandse academici maak ik mij geen illusies meer. Ook niet over de praktizerende theologen: hoewel het nog steeds zou kunnen dat gemeente-/parochieleden eenvoudig volk is zijn de theologen zo hoog verheven in eigen opvatting dat het toch wel een gunst zoniet haast een wonder mag heten dat zij de nog steeds slinkende kudde van die sukkelaars hoeden, en dat terwijl Dachautje spelen, klotenspoelen, zooien en met chocoladevla naar directoires gooien hun allemaal niet vreemd zijn.
Op 14 november 1892 spreekt H.P.G. Quack een vergadering van de Akademie toe, over de Zwijndrechtse Nieuwlichters. Hij excuseert zich bij voorbaat over het gewone volk, dat noodzakelijkerwijze ter sprake komt in de voordracht die veel van hun tijd zal vergen - hij draagt primaire bronnen voor, over de vervolging in de begintijd, en teksten van Stoffel Muller.
Het slot zou angstaanjagend moeten zijn voor het oudeklarevolk, dat toen nog op de polsslag van de tijd lette. Een klaagzang van Muller, waarvan ik het slot hier plaats:
Toen het leven van Jezus
Mij kwam bestralen,
Stierf ik den dood.
Doe Hij in mij opstond,
Moest ik nederdalen
In Zijn en mijns Vaders schoot.
't Was vreeslijk te gevoelen,
Eer bekend was het bedoelen
Van Vader en Zoon, om mij te geven
Het eeuwige leven,
In Zijnen troon.
Mijn Ik daalde neder
Met vrees en schrik;
Ja, ik daalde neder
Als in een oogenblik.
Doe was ik verdwenen
En weg was de schrik;
Veranderd in vreugde
in 't nieuwe Ik.
O zalig dalen in Godes troon!
Die magt kan bevrijden
Van alle doôn;
Wie zou niet verkiezen
Zijn leven te verliezen,
En zóó te dalen
In Godes troon?
Voorwaar! geen mensch
Heeft 't ooit verkozen:
Die anders spreekt
Moet van schaamte blozen.
't Is God alleen
Die zulk een
Heeft uitverkoren
Allang te voren,
En anders geen.
Uit loutere liefde
En door Zijne magt,
Heeft Hij dat wek
Alleen volbragt:
En zal het volbrengen
In al de Zijnen.
Zijn liefde lijdt niet
Dat z' eeuwig kwijnen;
Hij kan 't niet geheugen.
Al zien wij 't nog niet,
't Zal evenwel zijn.
Eens zal het schepsel,
Verlost van pijn,
In plaats van smarten
Met vrolijke harten,
Gods liefde roemen,
In plaats van verdoemen;
Hem eeuwig prijzen
Op hemelsche wijzen,
Bevrijd van smarten.
Het slot van Quacks voordracht:
zij verkondigen een Heer der heirscharen, die de machtigen dezer aarde zou wegblazen: zij zagen teekenen in de lucht: - en waar zij nu kwamen, op het veld, in het dorp, op de markt, in de stad, lieten zij, ééntoonig en schrikverwekkend, als het gelui van een zware klok, aan de saamgeschoolde huiverende menigte, dien altijd herhaalden, huilenden en loeienden kreet hooren: "Wee, wee over U!"
Waarna de toehoorders al dan niet verontrust wellicht toch hun oude klare gingen drinken.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten