In dialoog zijn, in gedachten dan, met een blad dat allang niet meer bestaat en dat niet meer zou kunnen bestaan dezer dagen (iets dergelijks zou ten hoogste online kunnen) - een penibele zaak.
Het is een vreemde confrontatie met jezelf, die eender en anders is, van ruim vijfendertig jaar geleden. Het maakt het misschien moeilijk er afstandelijk, "als historicus zonder wrok of naijver", over te schrijven. Vooropgesteld: die wrok of naijver voel ik niet (meer, wellicht).
1978 was voor mij het emotioneel waarschijnlijk bewogenste jaar tot dan toe, maar vooral achteraf kan ik bedenken: paste dit alles in een jaar, een flink deel zelfs in twee maanden? Verbonden aan een borrel van de guerrillatuingroep (dat heette toen nog niet zo) van het Vlooienpark was de ontmoeting met degene met wie ik een kortstondige heftige verbintenis gehad heb. Toen ik letterlijk weer alleen op straat stond meende ik dat geen relatie toch beter was dan een omgangsvorm die mij niet gelukkig maakte. Toch is M. een fascinatie gebleven, ik heb geen idee zelfs of zij nog leeft, hoe haar meisjesnaam luidde - ik heb haar een keer teruggezien en we hebben geen woord gewisseld. Waarom niet? Dat vraag ik mij nu af.
Met verwondering of verbazing kijk ik er op terug dat ik binnen enkele weken degene heb ontmoet met en bij wie ik mij wel gelukkig heb gevoeld, een jaar of twee. Misschien was het intermezzo juist zo kort omdat ik het koortsachtige streven van mij af had gezet. De ironie van wat ik nu pas achteraf kan vaststellen is dat ik inderdaad gelukkig was, iets wat ik niet zo uitte. Het besef komt ook pas bij terugblik.
Dus viel er nog wat te eisen?
De redactrice via wie ik mijn enkele stukken heb geplaatst heeft niet lang na het staken van het blad een einde aan haar leven gemaakt. Er zal geen verband zijn geweest. Het omzetten van ongelukkig bewustzijn in politieke praxis - zoals aanbevolen door Herbert Marcuse - was een stap te veel gevraagd. Ook het inzien dat dit de Weg is, vergt afstand tot het heden die op zo'n ogenblik nou juist ontbreekt.
Dus ja, wat een ongeluk eigenlijk allemaal, en vandaar die eis.
Waar ik het best wel moeilijk mee heb en van baal als het om Wij Eisen Geluk gaat is de stijl waarin men het best wel moeilijk heeft en baalt van het een en ander naar deze of gene toe. Desnoods praat je zo, maar schrijven vergt helderheid. Althans, dat vind ik. Het was ook wel een beetje Nijmeegs, zoals mijn toenmalig lief. Tegelijk kijk ik op van de lapidaire formulering van een Standpunt die ik terugzie, en die ik nu niet meer zo zou doen. Denk ik. Bij tijd van leven zal ik ook daar weer anders over gaan denken wellicht.
Het blad gaat ten onder als een redacteur schrijft over zijn gevoelens bij het consumeren van porno. Mij is dit volkomen vreemd en ik reageer geërgerd bij de gedachte. Er wordt op gereageerd door een andere redacteur, van wie vervolgens wordt gezegd dat hij "vooraan liep in de flikkerbeweging" maar wiens reactie als totaal antifeministisch en vrouwvijandig wordt gezien. Ik vond haar vooral onleesbaar, en dan nog: ik heb geen geduld met pornoconsumenten. Vier jaar geleden hadden we het gedoe bij A Pinch Of Salt hierover, waarbij ook "gay porn" als niet vernederend etcetera werd afgeschilderd. Uiteraard bleek ik daar de seksist, althans voor de desbetreffende reageerder.
Wij eisen geluk werd vervolgens geweigerd bij allerlei afzetplaatsen, de schrijver werd de toegang tot het kraakcafé ontzegd, iets waar hij niet mee zat liet hij weten. Het einde naderde - en kwam, in 1983, een kleine twee jaar na het opsteken van de pornostorm.
Illustratie: ik heb de ontruiming van de Valreep gemist, 17 juni - ironischerwijze had ik het die dag druk met het beëindigen van mijn status als dakloze. Dat is 2014. De eis van geluk blijft bovenaan staan.
21 juni, 2014
In dialoog met Wij Eisen Geluk...
Labels:
Jaren tachtig,
Jaren zeventig,
Nijmegen,
Seksisme,
Wij eisen geluk
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten