Kairos, de inbreuk van het eeuwige in het tijdelijke, is het moment van de Geest die de revolutie bewerkstelligt. Onder anarchisten wordt deze inbreuk duidelijk verbeid door Berdjajew, Landauer die de geest beslissend doet zijn, en er valt veel voor te zeggen, ook als zij het zelf niet zo uitdrukken, bijvoorbeeld Tolstoj, Maurin, Ellul en Buber hierbij in te delen - als er een classificatie zou moeten worden gemaakt.
Kairos is het materialisme voorbij. In Nederland acht(t)en bijvoorbeeld Van Eeden, Reckman en hedendaags [kritisch] socioloog Willem Schinkel een dergelijke inbreuk mogelijk of wenselijk. De eerste vond dat er voorbeelden gegeven konden worden, tussen droom en daad bleef een kloof. Gelijktijdig waren er de kolonies van de christen-anarchisten. Zij moesten tot voorbeeld dienen ter opwekking van de Geest, naast het functioneren van socialisme in de praktijk.
De uiterste consequentie van het kairosdenken, en van het christendom in het algemeen wordt opmerkelijk genoeg getrokken door de marxisten van joodse achtergrond, Ernst Bloch en Herbert Marcuse. Hun gedachte van de uiterste consequentie van de revolutie in de vorm van de overwinning op de dood zou een echo kunnen zijn van de paulinische gedachte (zoals geanalyseerd door Agamben) of de christelijke gedachte van toebehoren aan de eeuwigheid, zoals uitgedrukt door Karl Jaspers en op geheel andere wijze Felix Ortt. Hoe anders deze beschouwing is dient nog onderzocht.
Vanuit het kairosstandpunt is de revolutie een gave van genade.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten