De tweede helft van de afgelopen eeuw de mooiste jaren van Nederland noemen moet wel gedaan zijn vanuit een gevoel van nostalgie vanuit het heden.
Pas vanochtend bedacht ik, dat het in esthetische zin toch moeilijk volgehouden kan worden - eindeloze ruilverkavelingen die niets van het landschap hebben overgelaten, voortgaande temming van waterlopen, het volbouwen van "de groene ruimte" met kassen of veelal armetierig vormgegeven behuizing - Van der Horst heeft het over de truttigheid van woonerven, de Vinexwijk is nog desolater want wil stedelijk lijken zonder stedelijke voorzieningen - de verarming van planten- en dierenwereld. Dat "we" de huismus zouden gaan verliezen was tegen 2000 nog niet eens duidelijk, toch is de basis voor verkwijning of verdwijning in die voorgaande periode gelegd. Dat vlechtheggen iets waren wat in stand gehouden of opnieuw in het leven geroepen moest worden (terzijde; ik vind het leuk te vernemen dat een eerder hier genoemde medestrijdster die mij nooit meer zo zou hebben willen noemen zich nu met deze zaken bezighoudt, elders).
Weegt de esthetische verarming op tegen de rijkdom die het "toen was geluk heel gewoon"-gevoel moet symboliseren? Vanuit esthetisch oogpunt, en daarbij sluit ik de bereidwilligheid in landschap en bouwsels in de breedste zin des woords zo te beschouwen, zijn 1875-1960 waarschijnlijk de mooiste jaren geweest - van F.W. van Eeden tot en met Fop I. Brouwer, van Henri Polak tot en met Openbaar Kunstbezit - en dit alles was voorbij en lang voorbij terwijl "de mooiste jaren" nog liepen.
Zeker, Thijsse was onverbeterlijk optimist, maar zijn stem klonk al niet meer voordat de mooiste jaren moesten beginnen.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten