14 maart, 2013

De tijd bewonen


- door Johny Lenaerts -

We leven langer, werken korter, hebben meer vrije tijd en toch hebben we het gevoel dat we opgejaagd worden. Wie de dertig gepasseerd is zal het kunnen beamen: sedert het laatste decennium van de twintigste eeuw is onze relatie tot de tijd geradicaliseerd. De snelheid heeft ons leven in bezit genomen. Het dagelijks leven, en voornamelijk het professionele leven, wordt permanent ‘opgejaagd’ door nieuwe vereisten.
We leven in een cultuur van het onmiddellijke en we moeten steeds harder werken, want we moeten steeds efficiënter worden. Als iemand ons belt (op onze GSM, natuurlijk), moeten we ‘onmiddellijk’ reageren, gebeurtenissen aan de andere kant van de wereld beleven we ‘in real time’. Dit vormt het onderwerp van een inspirerend boek van de Franse sociologe en psychologe Nicole Aubert, Le culte de l’urgence (2003), dat ik hier beknopt wil weergeven.

De samengedrukte tijd

Snelheid is altijd al een eigenschap van het kapitalisme geweest. Hoe sneller het kapitaal zich weet te vernieuwen, des te meer opbrengst er kan genoteerd worden. Maar de radicalisering die we de laatste tien of twaalf jaren op het gebied van de snelheid meemaken, is nieuw. Lange tijd was snelheid verbonden met de verovering van de ruimte, hetgeen zich op economisch vlak vertaalde in de verovering van nieuwe markten in nieuwe landen. Maar door de ontwikkeling van nieuwe telecommunicatietechnologie en door de ontplooiing van cyberspace heeft de snelheid zich meester gemaakt van de tijd. Dit gaat gepaard met de economische en financiële mondialisering: alles gaat veel sneller en deze ‘versnelling’ wordt des te sterker ervaren naarmate de mondialisering toeneemt. De mondialisering wordt beleefd als een ‘tirannie van de reële tijd over de reële ruimte’.

De belangrijkste verklaring voor deze toename van de snelheid is zowel van economische als van technologische aard. De westerse maatschappijen zijn geleidelijkaan overgegaan van een ordening onder staatscontrole naar een regularisatie die bepaald wordt door de logica van de financiële markten. Het is dus de logica van de markt die, zich baserend op de revolutie in de telecommunicatie en informatica, één van de economische fundamenten vormt van de aardverschuiving die onze cultuur momenteel ondergaat. Er komt een nieuw rijk van een financierseconomie tot stand, een economie die geleid wordt door de dictatuur van de ‘real time’ en van de onmiddellijkheid. Door gebruik te maken van de onmiddellijkheid die door de nieuwe technologieën mogelijk werd, heeft de logica van de markt een veralgemeende versnelling doorgevoerd. Deze nieuwe logica was zeer rechtstreeks van toepassing op de beursgenoteerde bedrijven, maar heeft zich zeer snel uitgebreid naar alle bedrijven en alle functies waarin een directe verhouding met de markt en met de klanten nodig is. Vervolgens heeft zij zich uitgebreid tot alle sectoren van de maatschappij, en stelt ze in alle domeinen de eis van onmiddellijkheid.

Voor de bedrijven heeft deze logica van de onmiddellijkheid de balans laten doorslaan van het veld van de ruimte naar het veld van de tijd: het is door tijd te winnen dat men nieuwe markten verovert. Deze logica wordt ook vertaald in de wijze waarop het bedrijf zich in de toekomst projecteert, en men is getuige van de verbreiding van een ‘kortetermijnideologie’. Zij is ten slotte overgeslagen naar het dagelijks arbeidsritme, dat door dezelfde vereiste van onmiddellijke reactiviteit aangetast werd. In de uiterst concurrentiële wereld waarmee het bedrijf geconfronteerd wordt, is de onmiddellijkheid van de antwoorden een absolute vereiste in de strijd van het overleven. Vandààr een permanente inkorting van de tijd, een voortdurende versnelling van het ritme en een veralgemening van de simultaneïteit.

‘Money is time’

In het bedrijf wordt de tijd méér en méér gemanipuleerd, samengedrukt, geconcentreerd en gekenmerkt door de haast. Ze wordt in de eerste plaats gemanipuleerd in een logica van flexibiliteit die zich op twee manieren manifesteert. Enerzijds tracht het bedrijf de cycli van het product en van de winst te versnellen in verhouding tot de tijd die andere firma’s of netwerken spenderen. Anderzijds beoefent zij het zogenaamde just-in-time-procédé, d.w.z. een flexibel gebruik van het werkmateriaal en van het personeel waarbij men het ene moment méér arbeidstijd nodig heeft en het andere moment minder, met een daaraan beantwoordende loonsvermindering. De tijd wordt meer en meer samengedrukt in de mate dat men steeds meer werk moet verzetten met steeds minder personeel en in een zo kort mogelijke tijdsspanne. De snelheid heeft zich zodanig van de dagelijkse arbeid meester gemaakt dat men zowat overal dezelfde klacht hoort opklinken: ‘We worden verplicht in een permanente haast te werken, om te winnen aan efficiëntie.’

Maar waarom neemt dit fenomeen steeds maar toe? Daar is een belangrijke reden voor: de werking van de financiële markt heeft die van het bedrijfsleven aangetast. De vereisten van de financiële markt heeft zich uitgebreid tot die van het bedrijfsleven. De reusachtige ‘versnellingen’ en ‘contracties’ van de tijd, die opgelegd worden door de accordeonbewegingen van de financiële markten, doen zich ook gevoelen aan de individuen, die verplicht worden zich onophoudelijk te haasten om het ritme van de winstmaximalisatie te kunnen volgen. Het oude adagium van Benjamin Franklin: ‘time is money’ geldt méér dan ooit, maar voortaan is ook het omgekeerde waar: ‘money is time’. Het geld en de winst worden gerealiseerd doordat ze zich identificeren met de beweging zelf van de tijd, door de mate waarin ze de tijd weten meester te blijven en richting te geven. Aldus komt de mondiale tijd van de markt, door steeds maar te versnellen, in conflict met de politieke tijd van de democratie, met de strategische tijd van de bedrijven, en met de psychologische tijd van de individuen.

Voor deze laatsten is de prestatiedruk nog nooit zo hoog geweest. De sfeer op het werk wordt erdoor verpest. Aan de basis ligt een onuitgesproken adagium: ‘als we het niet halen, dan zullen we verdwijnen’ of ‘we moeten sneller, sneller, sneller’. Dit fenomeen doet zich overal voor, daarbij inbegrepen de grote openbare bedrijven, waar het personeel momenteel ‘geresponsabiliseerd’ en individueel geëvalueerd wordt.

De mondiale tijd

Willen we de omvang van deze veralgemeende verhaasting ten volle begrijpen, dan is het nuttig even terug te gaan in de tijd, naar de periode toen er van kapitalisme nog geen sprake was, d.w.z. in het begin van de twaalfde eeuw, toen tijd nog niet verbonden was met enige notie van geld of winst. Een dergelijke benadering stond haaks op de maatschappelijk heersende tijd, die bepaald werd door de Kerk, en die geregeld werd via het luiden van de klok van de parochiekerk of van het klooster dat het moment van het gebed en het ritme van het werk op het veld aangaf, en dat zich daarvoor baseerde op de stand van de zon en de cyclische opeenvolging van dag en nacht. Voor de Kerk was de tijd een goed dat aan God toebehoorde en niet aan de mensen, en het was ook daarom dat zij het lenen van geld tegen intrest verbood, omdat daarbij de intrest gemeten werd in functie van de tijd. Maar deze religieuze tijd, die goed paste bij het werk op het veld, toonde haar grenzen toen er nieuwe eisen opdoken, die van de handelsburgerij die, om hun kosten en noodzakelijke verplaatsingen beter te kunnen berekenen, nood had aan een meer doorlopende en meetbare tijd dan die van het klokkengelui. Aldus ontstaat een geseculariseerde tijd, de tijd van de handelaren, toen de gemeentebesturen, dankzij de uitvinding van het mechanische uurwerk op het einde van de dertiende eeuw, de belforten bouwden en er een klok met de geüniformeerde tijd, verdeeld in uren, installeerden, dat voortaan de tijd van de arbeid en die van de handel reguleerde, en, een weinig later, de tijd van de staat. Vervolgens kwam de tijd van de spoorwegen, die een strikte uurregeling garandeerde, dan die van de prikklok, die de arbeid in de fabrieken aangaf, terwijl de Greenwich Mean Time (GMT), de ‘universele’ tijd die in 1912 ingevoerd werd als antwoord op de vereisten van het internationale leven, de laatste etappe vormde van deze langzame homogenisering van de verschillende tijden van de eerste uniformisering van de planeet.

De tweede etappe van deze uniformisering is die van de mondiale tijd die de geüniformiseerde apparaten van de technokosmos met elkaar verbindt en zich, doorheen de internationale netwerken zoals Internet, opwerpt als het mentale kader dat gemeenschappelijk is aan alle maatschappijen van de planeet. Dit is een volkomen nieuwe tijd, een virtuele tijd, veralgemeend en abstract, een tijd zonder duur, een ‘hyper ruimte-tijd’, een tijd van directe toegankelijkheid, onmiddellijk en algemeen, maar die onze perceptie van de realiteit en onze maatschappelijke betekenis desoriënteert.

‘Geen ontvangst!’

Deze verschuiving van de tijd, of veeleer van de verhouding tot de tijd, heeft zich in feite verregaand uitgebreid tot het persoonlijke en maatschappelijke leven. Op de eerste plaats omdat de logica die de economie schraagt - het zoeken van het maximum aan rendabiliteit, aan nut, aan efficiëntie, en de vereiste van de onmiddellijkheid - zich uitgebreid heeft tot het geheel van de maatschappij en tot het domein van het privéleven. Vervolgens omdat in dit domein de kortstondigheid zijn intrede gedaan heeft. Het veld van de relaties tussen de individuen wordt momenteel onderworpen aan dezelfde vereiste van onmiddellijkheid van de antwoorden op de vragen van de ander, en wanneer men niet verschillende keren per dag zijn mailbox of zijn telefoon raadpleegt, dan vindt men dat onverantwoord of op z’n minst verdacht: ‘Hoezo! Je weet van niets? Maar ik heb je toch deze morgen een e-mail gestuurd!...’

Voor het individu dat zich in ‘real time’ moet bewegen wordt het gebruik van de tijd zowel elastischer, onvoorspelbaarder en kwetsbaarder. Hij wordt bevangen door wat sommigen ‘het syndroom van de zapper’ noemen: de angst voor de verloren tijd, de stress van het laatste moment, het verlangen om op één en hetzelfde ogenblik zowel hier als elders te zijn, de schrik iets belangrijks te missen, het onbevredigend gevoel bij een haastige beslissing, de obsessie om niet verbonden te zijn op het juiste moment met het juiste netwerk, en de verwarring die vluchtige overinformatie veroorzaakt.

Het individu, dat zich in zekere zin opsluit in een logica van onmiddellijkheid, baadt in de illusie de tijd te kunnen overwinnen door hem af te schaffen. Vandààr een gevoelen van ‘existentiële alomtegenwoordigheid’: men wil alle mogelijke verlangens kunnen bevredigen, op alle plaatsen tegelijk, zonder enige belemmering van de tijd en zonder zich te hoeven verplaatsen. Vandààr een onverdraaglijke frustratie wanneer men geen ‘instant satisfaction’ vindt, wanneer door een stom toeval de techniek je niet in staat stelt stante pede de wereld in je hand te houden. Iedereen heeft al eens iemand langs de kant van de weg zien staan, een mobieltje tegen het oor, dat blijkbaar geen antwoord geeft, en waarbij de verontwaardigde eigenaar uitroept: ‘Ahhhhh! Geen ontvangst! Verdomd!’ En men voelt hoe heel zijn woede zich samentrekt: Geen ontvangst! Het lijkt alsof de aarde ophoudt rond de zon te draaien, overdraaglijk! Men staat langs de kant van de weg, beseft u dat goed, en je kan niet de ganse wereld op zijn trottoir bereiken! En daar heb je dan een abonnement van 50 euro voor betaald, en dan heb je nóg geen ontvangst!

De flexibele mens


De huidige tijd is er één van het fast, van de zapping, van de surfing, van de flashes, van de clips en van de spots. De mens van de onmiddellijkheid wil het maximum aan sensaties in een zo kort mogelijke tijdsspanne. Hij heeft ‘geen tijd te verliezen’. Hij moet ‘handelen’ want hij wil ‘bezitten’: handelen om nog méér te bezitten, om nieuwe voorwerpen te verwerven, nieuwe markten te veroveren. Hij voelt zich een veroveraar en geniet van de illusie van de almacht.

Maar de mens van de onmiddellijkheid is een flexibele mens, gebouwd naar het beeld van het flexibele bedrijf, van een beroepsomgeving die flexibel geworden is. Hij spruit voort uit de veranderde arbeidsorganisatie in de productie en distributie, met zijn ruime inzetbaarheid, zijn variabele werktijden, zijn ‘just-in-time’-methodes om zo goed mogelijk aan de vraag van de klant te voldoen. Hij beantwoordt ook aan de nieuwe arbeidsomstandigheden in de industrie, met de invoering van geautomatiseerde systemen die meer soepelheid vereisen dan de getayloriseerde fabriek. Het is dus de flexibele loonarbeider die aan de basis ligt van het ontstaan van de flexibele mens, een mens die een antropologische mutatie ondergaan heeft. Want gans zijn leven is flexibel geworden. Zijn gezinsleven is vaag en broos. Zijn waarden en overtuigingen sprokkelt hij links en recht bij elkaar in de ‘supermarkt’ van het geloof. In de consumptie weet hij niet goed wat bij hem past en hij ‘shopt’ van het ene merk naar het andere. Op het politieke vlak gedraagt hij zich als een consument, zijn stem is dan ook onvoorspelbaar en kan alle richtingen uitgaan, nu eens rechts, dan weer links.

De Amerikaanse socioloog Richard Sennett heeft zich in ‘De flexibele mens. Psychogram van de moderne samenleving’ afgevraagd hoe men in een kortetermijnsamenleving langetermijndoelstellingen kan nastreven. ‘Hoe beslissen wij wat van blijvende waarde is in onszelf in een samenleving die ongeduldig is, die zich alleen op het moment richt? Hoe kan men doeleinden op lange termijn nastreven in een economie die het alleen om de korte termijn gaat? Hoe kan men wederzijdse trouw en betrokkenheid bewaren in instellingen die voortdurend uiteenvallen of opnieuw in elkaar worden gezet?’

Hij verhaalt in zijn boek de geschiedenis van Rico, een jonge Amerikaan die hij als kind gekend heeft en die hij lange tijd later toevallig opnieuw ontmoet op een luchthaven. In de tussentijd is Rico ‘geslaagd in het leven’ en heeft hij een eigen adviesbureau opgericht, nà verschillende werkervaringen in uiteenlopende streken van de Verenigde Staten. Nochtans wordt uit het relaas dat hij van zijn leven geeft duidelijk dat hij er erg ontevreden over is dat hij in zijn persoonlijk leven tekortschiet om vorm te geven aan waarden die hij van essentieel belang vindt - betrouwbaarheid en betrokkenheid in het gezin -, langetermijnwaarden die onontkoombaar aangetast worden en uitgehold worden door het soort leven dat hem opgelegd wordt door de permanente mobiliteit en flexibiliteit dat zijn werk met zich meebrengt. Richard Sennett vraagt zich dan af hoe een menselijk wezen zijn levensgeschiedenis als een doorgaand verhaal kan leren zien in een samenleving die slechts episoden en fragmenten kent: ‘De nieuwe economie leidt tot steeds wisselende ervaringen: men is nu eens hier, dan weer daar, en doet vandaag dit en morgen dat. Het op korte termijn gerichte kapitalisme (...) dreigt het karakter te bederven, vooral die karaktereigenschappen die mensen met elkaar verbinden en ieder zijn identiteit geven.’

Ondanks zijn vastbeslotenheid niet op drift te raken en zijn gehechtheid aan tijdloze waarden als trouw, betrokkenheid, doelgerichtheid en vastberadenheid, die van duurzame aard zijn, en die duidelijk maken wie hij is, is Rico’s wil statisch geworden, en zit hij in de val: hij kan zijn waarden enkel maar verdedigen, hij kan hen niet vorm geven. En Richard Sennett toont aan dat wat ontbreekt tussen de tegenpolen van op drift geraakte ervaringen en statische verdediging, een verhaal is dat zijn gedrag zou kunnen regelen. ‘Verhalen zijn meer dan eenvoudige kronieken van gebeurtenissen. Zij geven ook vorm aan de voorwaartse beweging van de tijd, omdat zij verklaren waarom bepaalde dingen gebeuren, en de gevolgen ervan laten zien. Enrico (Rico’s vader) had een levensverhaal dat een rechte lijn volgde en steeds langer werd, een verhaal dat zin had in een zeer bureaucratische wereld. Rico’s wereld wordt daarentegen gekenmerkt door flexibiliteit en voortdurende veranderingen, en heeft niet veel te bieden, hetzij economisch, hetzij sociaal, als het erom gaat een verhaal op te stellen. Bedrijven worden opgeheven en fuseren, banen ontstaan en verdwijnen weer, als gebeurtenissen zonder verband met elkaar. (...) De manier waarop het nieuwe kapitalisme met tijd omgaat, heeft een conflict tussen karakter en ervaring doen ontstaan, waarbij de ervaring van tijd zonder samenhang het mensen onbegrijpelijk dreigt te maken hun karakter vorm te geven in een doorlopend verhaal.’

De traagheid

De persoonlijke identiteit van de flexibele mens lijkt veel vloeiender, veel kneedbaarder, veel moeilijker in te schrijven in een continuïteit die zin geeft. Zij lijkt ook los te staan van het maatschappelijk leven, zonder andere band dan zichzelf, als onder invloed van een ‘overdaad aan subjectiviteit’, van een ‘overdaad aan investering van zichzelf’, waardoor het individu losgekoppeld wordt van de maatschappij. Zij is ten slotte veel chaotischer. De romanschrijver Salman Rushdie noemt het moderne zelf ‘een wankel gebouw dat wij optrekken uit brokstukken, dogma’s, wonden uit onze jeugd, krantenartikelen, toevallige opmerkingen, oude films, kleine overwinningen, mensen die wij haten, mensen die wij liefhebben’. Hij ziet een levensverhaal als een collage, een geïmproviseerde verzameling van dingen die wij toevallig aantreffen.

Toch is het nodig, zo lijkt mij, een samenhang in het levensverhaal te ontdekken, wil men een stevig ‘ik’ construeren om rechtop te blijven staan in de confrontatie met een vijandige maatschappij. Ik verwijs in dit verband graag naar de moderne roman uit de jaren twintig en dertig waarin niet zo zeer de versplintering van het bewustzijn alswel de herstructurering van het zijn centraal stond. (Ik volg hierin Michel Zéraffa, La révolution romanesque, 1969.) In deze romans ervaren de hoofdfiguren zichzelf als de som van hun leven, maar een veranderende som, die onophoudelijk wijzigt in zijn orde en zijn betekenis. De verandering maakt de persoon, maar deze onvermijdelijke en noodzakelijke verandering verhindert juist het personage zijn ‘ik’ als één geheel op te vatten, want noch het bewustzijn noch vooral de ‘externe’ tijd onderbreken ooit hun loop. Om zich als totaal te ervaren, om zichzelf terug op te bouwen, moet men zich geplaatst weten buiten de tijd. Ik ben gefascineerd door het idee van Virginia Woolf een roman te willen schrijven die helemaal op de stilte gebaseerd moest zijn, waarmee ze uiting wilde geven aan het geluk van haar personages als ze in het chaotische gewoel van het bestaan een eiland van rust creëren waar hun persoon hen als continu, compleet en authentiek overkomt.

In De Traagheid verhaalt Milan Kundera van een autorit op weg naar een Frans kasteel, en een auto die achter hem aan komt rijden en hem ongeduldig wil inhalen - ‘hij aast op dit moment als een roofvogel op een mus’ - doet hem terugdenken aan een verhaal van een andere reis, die meer dan tweehonderd jaar geleden heeft plaatsgevonden, de reis van een adellijke dame en de jonge chevalier die haar vergezelde. ‘Het is de eerste keer dat ze zo dicht bij elkaar zijn en de onuitsprekelijke sensuele sfeer die om hen hangt, ontstaat nu juist door de traagheid van de cadans: gewiegd door de beweging van de koets raken de twee lichamen elkaar, eerst zijn ze het zich niet bewust, daarna wel, en zo komt het verhaal op gang.’

‘Waarom is het genot van de traagheid verdwenen?’ vraag Kundera zich luidop af. ‘Ach, waar zijn ze gebleven, de lanterfantende helden van het populaire lied, de landlopers die van de ene molen naar de andere slenteren en onder de blote hemel slapen? Zijn ze verdwenen tegelijk met de landweggetjes, met de weiden en de open plekken in het bos, met de natuur?’

Onze huidige maatschappij staat voor de opgave een nieuwe relatie tot de tijd te ontwikkelen, de tijd als een woning op te vatten, om ‘de tijd te bewonen’.


(Verder lezen:
- Nicole Aubert, Le culte de l’urgence. La société malade du temps, Flammarion, Paris, 2003
- Richard Sennett, De flexibele mens. Psychogram van de moderne samenleving, Uitgeverij Byblos, Amsterdam, 2000)

[Gered uit het wrak van Yabasta.be, site die in het ongerede of opgeheven is]

Geen opmerkingen: