W.F. Hermans doet bij zijn waarheidstabeloverzicht, geïllustreerd met Venndiagrammen, in zijn toelichting op Wittgensteins Tractatus logico-philosophicus een sneer naar de "menswetenschappen" aan de hand van de conjunctie van "Deze zin is waar" en "Deze zin is niet waar":
Aangezien politieke redevoeringen, sociologische leerboeken e.d. hoofdzakelijk uit conjuncties bestaan, doet zich de mogelijkheid voor dat zij grotendeels zinloos zijn, wanneer al niet onzinnig, doordat aan bepaalde woorden geen betekenis gegeven is.
Ik moet denken aan een docent politicologie die twee voorbeelden van definities van vrijheid gaf. De ene moesten wij goed vinden, de andere niet.
De eerste gaf een opsomming van wat de auteur vond dat bij vrijheid hoorde, dat je alleen op grond van een rechterlijk vonnis opgesloten mocht worden en dergelijke. Een bijna-uitputtende (en daardoor bedrieglijke) opsomming.
De tweede was een eenvoudige omschrijving door de Nederlandse filosoof Beerling: vrijheid is transcendentale openheid. Ons werd verzocht hierom te lachen. Dat lukte niet zo.
Beerlings definitie is zelfs open ten opzichte van het definiendum.
Dit kunnen wij dialectisch redeneren noemen. De definitie is niet onbeperkt houdbaar, het gaat om niet-classificeerbare niet-substanties. Met de eerste definitie voor vrijheid kon moeiteloos gesteld worden dat men in West-Europa (Portugal, Spanje en Griekenland deden nog even niet mee) en in Noord-Amerika hartstikke vrij was.
Het doet er niet toe of men ook het gevoel had vrij te zijn.
Beerlings omschrijving is niet te operationaliseren. In feite kon men zeggen dat mensen in Oost-Europa of de genoemde Westeuropese dictaturen vrij waren omdat het transcenderen van de realiteit van het regime in ieder geval in gedachten, literatuur, plannen, open was.
Als goed ideoloog kun je daar niets mee.
Het is niet moeilijk te bedenken dat voor geen van beide gegeven definities de massa's de straat op zullen gaan als zij zich onvrij voelen. En daar zijn we al - ondanks alle verklaringen van het bewind dat hen van de straat jaagt, slaat of schiet voelen deze mensen zich niet vrij - ook al zullen zij dit gevoel wel hebben op het ogenblik dat zij de vrijheid eisen, op straat.
De Portugese revolutie, O proceso in het revolutionaire spraakgebruik, had drie of vier keerpuntdata. De 25ste april 1974, toen het fascistische regime opzijgezet kon worden. 28 september 1974, toen naar het leek een staatsgreepplan van degenen die eigenlijk tot de oude orde hoorden, zoals president Spínola, ten val kwamen en het postrevolutionaire bewind een zwenking naar links maakte. Deze werd nog sterker na een muiterij in het leger die opnieuw Spínola aan de macht had moeten brengen, 11 maart 1975. En 25 november 1975, toen degenen die de staatsgreep van 11 maart zouden plegen alsnog een poging deden, nu zogenaamd om links echt aan de macht te brengen, met als gevolg dat links de macht verloor. Het proces was al gaande voor 25 april en was nog niet voorbij na 25 november, maar deze data bepalen voor de overzichten de Portugese Revolutie.
Een revolutie is een proces, geen singulariteit.
En hoewel ik het mokkige en wrokkige van Hermans over politici en sociologen wel begrijp, kan ik toch slechts zeggen: definities die de wording uit het definiens weglaten in de zogeheten menswetenschappen (inclusief de theologie) zijn feitelijk waardeloos.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten