01 januari, 2010

Mi lanckt na di, of daaromtrent


"Mij dorst" zegt Jezus in de Statenvertaling aan het kruis. Ik kan leven met een nieuwe weergave die dit in "Ik heb dorst" verandert. Ergens tussen de vroege zeventiende en de twintigste eeuw heeft dorsten een grammaticale verandering ondergaan. Dorsten is intransitief geworden, en het lijkt met meer werkwoorden te gebeuren onder onze ogen of oren. "Ik mankeer niks" - voelt u dit als een foute zin aan? Ik nog wel, maar het klinkt niet ongewoon (meer).

Is het taalverarming als dergelijke grammaticale veranderingen plaatsvinden? Zolang men niets minder kan uitdrukken dan tevoren dunkt het mij van niet. Alle verandering is nog geen verarming. Wat wel verarmend is geweest, is de sluipmoord op de spelling zoals deze heeft plaatsgevonden en nog plaatsvindt namens onbevoegden die zich nu juist bij uitstek bevoegder achten dan de gemeenschap van Nederlandstaligen. Als niemand een pannekoek pannenkoek noemt, waarom de spelling dan toch op deze wijze veranderen? Omdat er een aantoonbaar onzinnige redenering aan verbonden is die dit plotseling voorschrijft?

Een aantal jaren geleden deelde ik een conference high met een taalgenote met wie ik een nacht lang (dit klinkt suggestief, maar het klopt, honni soit...) plannen gemaakt heb waar nooit iets van gekomen is - sterker nog, ik heb na terugkeer niet meer van haar vernomen (heb ook niet aangedrongen). Zij zag de onzinspelling als een soort complot tegen de  derde naamval, wat mij te veel eer lijkt voor  de zich noemende deskundigen. En ik ben ook niet geheel overtuigd van het derde-naamvalkarakter van rugge- in ruggegraat. Maar goed, ik heb geen argument tegen de redenering.

WIj waren met elkaar in contact gekomen doordat haar fulmineren tegen de op stapel staande Anglo-Amerikaanse gelijkschakeling van het Europese onderwijs bij een vragenronde mij beviel, en omdat zij sommige zinnen afsloot met "hè", wat onmiddellijk Nederlandstaligheid verraadt, en dat terwijl het eigenlijk niets betekent hè. Het is wel eens prettig je eigen taal te kunnen spreken in conferentiesferen, en dan nog met een flamboyante strijdbare vrouw. Op welke punten kan men  strijdbaar zijn? Heel veel, blijkbaar. Ik denk niet dat de zoveelste hogeronderwijsverandering, die er in Nederland zonder slag of stoot is doorgerost - de rest van Europa staat op zijn kop, nu nog, pas of al - veel met deze taaloperatie van hogerhand, die het spellingsgeknoei is, te maken heeft, maar goed. Ten strijde! Al is het dan niet samen.

Ik kwam hier op doordat ik in eerste instantie in de vorige post "dat weet of deert u niet" had geschreven. Ja, een verdonkeremaning van naamvalverschil, een contractie die niet klopt, dus een tantebetje en toch klinkt het - in de spreektaal - niet als tantebetje. Wie zal er over gevallen zijn?
Toch heb ik het hersteld, for auld lang syne my jo.

Over de onderhavige conferentie, die tot een van de essays genoemd in het zijmenu heeft geleid, valt nog wel het een en ander te vertellen, waarvan ik mij afvraag of ik er ooit aan toe zal zijn, of wanneer.

Geen opmerkingen: