18 maart, 2009
Twee leeuweriken
Guido Gezelle
Ach hemellawerke
Ach, hemellawerke, waar zit-je gij dan
zoo luide en zoo lange te preken,
waar dat ik met de oogen niet achter en kan,
al hebbe ik zoo dikkens gekeken?
o Mocht ik u volgen en, vleriken aan,
lijk gij, in den hemel, den hoogen,
te choore met de andere veugelen gaan,
en vluchten de menschen hun' oogen!
Dan zonge ik, o vogel, en schaterde ik blij,
en niemand en zou het mij weten,
ter wijl ik, aan 't zingen en 't preken, lijk gij,
waar' hooge op de wolken gezeten!
Hei, hemellawerke, mij liefelijk dier,
o, mag er een mensche u wat heeten,
komt neder, komt neder, komt nader, komt hier,
komt, wil toch een stondeke beeten!
Verstondt-je mijn tale zoo 'k de uwe verstaan,
gij kwaamt en gij liet mij ... Wat baat het?
Gij zingt, en mijn klachte ze en gaat u niet aan,
gij zingt en al 't ander - gij laat het! ...
Eugène N. Marais
Die woestyn-lewerkie
Gampta, my vaal sussie,
al wat ek in die wêreld het
buiten my ou ouma!
As jy bo in die lug sing,
kan jy al die wonderllike dinge onder sien:
waar die hasie wegkruip
en die steenbokkie sy lêplek maak.
En die meide kan jou nie raak nie,
want jy is sterker as álmal
al is jy swakker dan ek.
Selfs die bergleeu, wat ons bangmaak
as hy snags brul,
kan jou nie raak nie.
Ek sal jou oppas, my sussie,
tot al jou kleintjies groot is.
My vaal sussie, Gampta,
ek sien jou!
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten