18 juli, 2008

De allochtoon en de pannenkoek of: de multiculturele samenleving als rancuneleer - 1


November 2004
Bijna een maand geleden begon de auteur van deze kijkjes door een camera obscura met zijn verzameling. De tweede dag werd hij gebeld. Hij vond dat het verhaal waaraan hij bezig was net spannend begon te worden, maar nam toch maar de telefoon aan. Bericht uit Amsterdam-Oost: straat afgezet, net schietpartij hier geweest, op tijd binnen, veel politie, Theo van Gogh vermoord voor het Burgerziekenhuis. Het laatste bericht bleek het belangrijkste. Tevens het onbegrijpelijkste en moeilijkst te verwerken. Hoe spannend kan fictie zijn als de werkelijkheid - tja, spannend, griezelig is een beter woord - dit wordt ongeveer waar je vlak bij zit. Moeilijk te verwerken, moeilijk te begrijpen ook. Een paar dagen tevoren had de schrijver nog de vice-premier, tevens minister van financiën, voor zijn wiel gehad. Hij liet de man ongeschonden oversteken. Al had hij hem niet zeer lief, hij vond het wel prettig vast te kunnen stellen dat een belangrijk politicus blijkbaar (weer) onbewaakt over straat kon lopen in Nederland. Het leek weer beter te gaan.

Van Gogh was op weg naar zijn werk om de montage te bekijken van de film die hij had gemaakt over de eerste geruchtmakende politieke moord in Nederland sinds mensenheugenis, 0605 - een toespeling op de succesfilm van Michael Moore ongetwijfeld - de man die hij met alle liefde haatte. Onderweg vermoord door een jongeman die zijn invectieven tegen islam en profeet serieus nam en daar persoonlijk de doodstraf op had gesteld. Het land werd nog gekker dan het al was. De tolerantie jegens moslims was geheel weggesmolten. De auteur merkte dat hij in dat gevoel wel kon meegaan - al wist hij al jaren dat tolerantie nu eenmaal voos is. Een rustige reflectie op hoe het zat in het land, men zat er niet op te wachten. Een oorverdovend onbenullig en kwaadaardig lawaai stak op en dat heette dan "publiek debat". Doodsbedreigingen werden uitgedeeld alsof het koekjes bij de koffie waren - hoewel, zo scheutig waren 's schrijvers landgenoten nu ook weer niet.

Voor Van Gogh had hij wel een zwak, omdat sommige tentoongespreide eigenschappen hem herkenbaar voorkwamen van hemzelf. Ik leg het een keer uit en dan moeten jullie het begrijpen. Vriendelijk in de omgang, scherp met de pen. Wat onverschillig ten aanzien van staat van kleding en postuur. Eigenschappen die bij de bekende cineast en columnist uitvergroot waren. En hij had noozakelijkerwijze ook voorgeslacht uit Goch, dat gaf een gevoel van band. De geëtaleerde opvattingen vond hij vooral na de moord op de Goddelijke Kale, toen het land voor het eerst gek werd, wel steeds abjecter en dommer. Een van de veel door Van Gogh gehanteerde scheldwoorden voor mensen die hem niet aanstonden was "pygmee". Daar viel niemand over, ook na de moord niet.

Kort tevoren had er een reclamespotje gelopen op de Nederlandse radio waar de schrijver liefst niet naar luisterde. Over een telefoniste die de Lonely Planetgids altijd bij de hand had op reis, en zich thuisvoelde bij Papoea's en pygmeeën. Het doorgekankerde racisme van de zogehten autochtonen kwam hier weer eens haarscherp naar voren. En het vermogen de eigen geschiedenis zo snel mogelijk te vergeten. Pygmeeën en Papoea's waren tot 1962, pakweg '63 rijksgenoten geweest - Nieuw-Guinea, de meest exotische kolonie van Nederland en nog steeds een land om smalend over te doen - inclusief de bewoners. Dat waren geen mensen, dat waren inheemse volkeren. Daar praat je heel anders over dan over mensen. Pygmee als scheldwoord, geen probleem. In diezelfde dagen verscheen in een zaterdagse krantebijlage die als bolwerk van zogenaamde neoconservatieven gold een verhaal over de lessen die het Amerikaanse leger van "de indianen" moesten leren. Dat zou bij de oorlogvoering in Irak nog van pas komen. De neocon-auteur en de krant gingen er gemakshalve aan voorbij dat een op de tien stukken Amerikaans kanonnenvoer in Irak Indiaan was. De onderkant van de maatschappij moest nu eenmaal de orde van oliebaronnen en andere democraten verdedigen. Niemand die over de inconsequentie viel.

Tien jaar tevoren had de auteur deelgenomen aan een toournee door Nederland, "Flaneren door de media" als hij het zich goed herinnerde - en bij ieder optreden had hij een nieuwe tekst bij de hand. Het onder druk van de deadline van het optreden schrijven beviel hem wel. En zo te horen het publiek ook. Hij had maar weinig de zaal in kunnen kijken, maar er werd vaak gelachen. En toen enkele bijdragen in moeilijk leesbare (en moeilijk verkrijgbare) druk waren verschenen trok hij de stoute schoenen aan om een uitgeverij te benaderen met zoiets als "Het beste van"... Hij had zijn lezingen en een aantal andere stukken gegeven aan de geïnteresseerd lijkende redacteur van de uitgeverij. En die nodigde hem waarachtig uit voor een gesprek. Het was allemaal reuze interessant en goed geschreven, maar zoals het was kon het niet uitgegeven worden. Het beste van iemand die geen naam in de media had, daar kon zijn uitgeverij niet aan beginnen. En de uitgeverij was niet rijk genoeg om hem ergens opdracht toe te geven. Maar als de schrijver de teneur van een van de ingeleverde stukken nu eens verder uitwerkte. Hij had begrepen dat hierin de multiculturele samenleving een oefening in retoriek werd genoemd. Gunst ja, zo zou ik het niet uitgedrukt hebben, dacht de schrijver, maar het is wel een passende weergave van de kern. Zou hij dat binnen een paar maanden kunnen uitwerken en er dan mee langskomen. De redacteur kon uiteraard niets beloven.

Vol begrip voor het onvermogen van de beoogde uitgever en vol zelfvertrouwen dat hij er iets van kon maken toog de schrijver aan het werk. Zijn oordel was eigenlijk scherper. Met een knipoog naar Menno ter Braak noemde hij de multiculturele samenleving een rancuneleer. Er kon eigenlijk niets goeds over gezegd worden. Voor de deadline, ergens in augustus, had hij het manuscript af binnen de gegeven grenzen die de uitgever had gesteld aan de omvang.

Het kwam terug in een envelop, per post. Het was te controversieel en uitgesproken voor de uitgeverij, en daarbij te weinig op het grote publiek gericht. Halverwege de tijd die verstreek na het inleveren had hij op de een of andere manier al de moed verloren. Voorgevoel. Controversiële benadering - als er nu een Bekende Naam op de omslag van het beoogde boek had gestaan, dan had het vast gemogen, als steen in de vijver. En nu, zoveel jaren later was het idee van de multiculturele samenleving inderdaad overboord gegooid. Alleen kwam de kritiek van rechts - de suggestie was dat het multiculturalisme iets links was geweest. "We moeten de boel bij elkaar houden," prevelde de burgemeester van Amsterdam in de maand waarin de schrijver aan een nieuw onbezonnen project werkte. Alsof het niet de taak van de burgemeester in het algemeen is!

De schrijver kon vaag vermoeden dat het misschien verschil zou hebben gemaakt als zijn geschrift wel was uitgegeven.
In ieder geval zou er iets zijn geweest om naar te verwijzen als er weer eens gezeurd werd over het linkse complot ter invoering van de multiculturele samenleving - een complot dat eindigde met doodgestoken cineasten. Zijn gedachten dwaalden af naar de twee meren waarover hij had wilen doorschrijven, maar hij nam het zo lang niet meer geziene manuscript ter hand. Met de vervreemding die inherent is aan het terugzien van iets wat men een tijd geleden heeft geschreven begon hij aan het boek voor de uitgeverij die zo gespecialiseerd was in het publieke debat. Zou het 't vaderland hebben kunnen redden, destijds - nu nog?

Opgedragen aan de overlevenden van de zegeningen van het openbaar lager- of basisonderwijs aan arbeidersscholen, "zwart" of "wit".

(Wordt vervolgd)

Geen opmerkingen: