Nog niet zo lang geleden waren "sociale geschiedenis" en "geschiedenis van de arbeidersbeweging" wel niet identieke, maar toch zeer nauw met elkaar verweven begrippen. Dat geschiedenis van de arbeidersbeweging iets anders is dan geschiedschrijving van de beweging(en) der arbeiders is in de Nederlandse geschiedbeoefening nauwelijks aan de orde geweest: dat sociaal-democraten en communisten als zelfverklaarde bevrijders van de arbeidersklasse op hun woord geloofd moesten worden stond vast (en staat eigenlijk nog steeds vast).
Toch heeft de ondergang van het reëel bestaande socialisme bijgedragen tot een zekere wisseling van "paradigma". De emancipatiestrijd van de arbeidersklasse is, nu de burgerlijke emancipatie van deze klasse voltooid lijkt en de industriearbeider in deze streken zeldzaam begint te worden, niet interessant meer. De arbeidersklasse wordt als draagster van een unieke eigen beschaving gezien. Deze beschaving of cultuur evenwel wordt geheel volgens de regels van het rancunedenken als object, slachtoffer dus, van een Beschavingsoffensief afgeschilderd.
Jammer genoeg kan in deze cultuurstrijd het klassebegrip niet overboord gezet worden zonder het verhaal totaal onbegrijpelijk te maken. Al is het voor het ware serieuze academisch potje oudehoeren eigenlijk verplicht de cultuurverschilen en de subject/object-overhouding in vage termen voorop te stellen.
De kern van het verhaal: de bourgeoisie ging zich vanaf een diffuus tijdstip na de Franse Revolutie storten op de grofbesnaarde lagere standen die zich onledig hielden met platte pret als palingtrekken, kermis vieren en zich liefst dagelijks volkomen lam zuipen. Vermakelijkheden die voor dit diffuse tijdstip ook voor de bourgeoisie heel gewoon waren, maar doordat zij met de opkomst van de industrie de adel steeds meer verving als heersende klasse ging zij zich in haar gedrag richten op de adel die haar lichtend voorbeeld was. Dus werden voorheen door derde en vierde stand gezamenlijk gedeelde feestelijkheden in de ogen van de derde stand onbeschaafde lol, en om haar hegemonie nader te bevestigen zag de bourgeoisie het als haar taak de arbeiders deze minderwaardige bezigheden af te leren. De vierde stand moest beschaafd worden.
In deze redenering kunnen thema's herkend worden die gebaseerd zijn op Norbert Elias enerzijds en Michel Foucault anderzijds. Misschien wordt ook Thompson in de redenering betrokken ("moral economy"). Nederland is hier weer het deltagebied dat theorieën uit naburige landen binnenlaat en hiervan een grof sediment achterhoudt. De gedachte dat de vierde stand na de eerste, tweede en derde "beschaafd" diende te worden, ook al heette dit niet het eigen streven van de vierde stand zelf te zijn, klinkt verdedigbaar. De pijnlijke vraag of het hele streven naar emancipatie van de arbeidersklasse dan niet eigenlijk een beschavingsproces was dient achterwege gelaten te worden. In de eerste plaats omdat het herinnert aan het vorige "paradigma". In de tweede plaats omdat een dergelijke beschouwingswijze de sociaal-democratie en haar aftakkingen (waaronder het zogeheten communisme van de CPN) als een bourgeoispartij laat zien, die zich met het beschaven van de mindere stand bezig heeft gehouden in plaats van deel uit te maken van de Arbeidersbeweging. Men zou dan kunnen concluderen dat er helemaal geen ideologische veren zijn af te schudden, omdat deze veren er nooit geweest zijn. Hoewel dit wel eens de pijnlijke waarheid zou kunnen zijn wordt meer de aandacht gericht op de verlichte liberale bourgeoisie, en overigens: er wordt uitdrukkelijk niet in termen van een beschavingsproces gesproken, maar van een beschavingsoffensief, waarmee Elias nogal ver buiten beeld raakt. We zijn hier plotseling in een oorlogssituatie beland. Geen klassenstrijd meer in de sfeer van produktie of een rechtvaardig geacht deel van de consumptie, maar een soort cultuurstrijd: de arbeiders willen hun kermis, de bourgeoisie wil hen van dat onbeschaafde gedoe afhouden.
Deze botsing van culturen die in de negentiende eeuw geprojecteerd wordt zou een weerspiegeling van het huidige idee van cultuurbotsing dat ten grondslag ligt aan een begrip als "de multiculturele samenleving" kunnen zijn. De allochtoon die naar deze streken komt om geen andere reden dan voor een culturele verrijking te zorgen is sterk verwant aan de mindere man en vrouw uit de negentiende eeuw die beschaafd moet worden: beiden hebben hun specifieke plaats in het produktieproces. Het a-woord is taboe in een multiculturele dus klasseloze samenleving, al had je in de negentiende eeuw klaarblijkelijk nog wel arbeiders. Teruggeprojecteerd wordt dan ook de hedendaagse preoccupatie met de rol van het Slachtoffer, die nauw verweven is met het cultuurbegrip dat gehanteerd wordt als men het over de multiculturele samenleving heeft. De Allochtoon is iemand in een achterstandsituatie die voortdurend gediscrimineerd dreigt te worden. Deze discriminatie heeft niets te maken met plaats in het produktieproces, maar met cultuur, is de interpretatie in de klasseloze samenleving. De Allochtoon is per definitie niet een handelend subject, maar (vooral potentieel) slachtoffer.
De voortdurende verwrongenheid en hypocrisie, die met een cultuurbegrip dat een klassebegrip dient te vervangen samengaan, kan met weinig zo goed geïllustreerd worden als met het soort werk dat "de allochtonen" in groten getale verrichtten toen zij nog "gastarbeiders" heetten. Zonder op enige manier rekening te houden met zijn religieuze gevoelens werd hij aan het werk gezet in de voedselindustrie. Kippen slachten en varkens "verwerken" waren en zijn van die typerende werkzaamheden aan de onderkant van de arbeidsmarkt die gereserveerd zijn voor de dragers van een "andere cultuur" die deze echter vooral maar thuis dienen te laten (net overigens als alle andere gevoel, omdat men ongeacht religieuze overtuiging maar beter niet kan denken of voelen bij dergelijk werk).
De arbeidersklasse, dat rare verdwenen instituut uit de negentiende eeuw zat net als de dragers van die andere cultuur in een achterstandspositie, en was het slachtoffer van een offensief. De term offensief is niet voor niets aan de krijgskunde ontleend. Hier was een strijd gaande waarin slachtoffers vielen en een cultuur van berebijten, dagenlange openbare dronkenschap en andere grofgewaande uitingen bestreden werd.
Was de algemene leerplicht onderdeel van het beschavingsoffensief? Misschien wel, maar de invoering hiervan heeft in Nederland althans niet veel verschil gemaakt: schoolgaan was hier ook bij de vierde stand niet ongewoon en het analfabetisme was op het einde van de negentiende eeuw even ongeveer zeldzaam (of algemeen) als nu. Een veel pijnlijker vraag, die nauw samenhangt met echte offensieven, in Atjeh of de Kongo om even voorbeelden uit de Lage Landen aan te halen, is de kwestie van de algemene dienstplicht. In Nederland was het grondwettelijk niet toegestaan dienstplichtigen in te zetten in de koloniën, toen eenmaal iedere jongen voor zijn nummer moest opkomen, maar de praktijk bleek in de nadagen van Nederlandsch-Indië anders. De "politionele acties" en de Atjeh-oorlog zal niemand meer een beschavingsoffensief durven noemen, hoewel - of misschien juist omdat - ze in hun tijd wel zo gepresenteerd werden. Maar het invoeren van de dienstplicht te zien als een laatste zet in de strijd tegen de binnenlandse wilden die geciviliseerd moesten worden gaat de historici van het Beschavingsoffensief te ver.
Niets is belangrijker geweest in de socialisatie van de vierde stand tot Burger van de nationale staat dan het verplicht dragen van wapens ter verdediging van deze staat. Maar het civilisatieproces in de betekenis die Elias er aan geeft is onmiskenbaar gesneuveld met de massa's in de loopgraven van de Eerste Wereldoorlog, en hoewel Nederland hier buiten is gebleven bevindt zich hier toch het andere diffuse punt, waar het Beschavingsoffensief ophoudt.
Was het geslaagd, met andere woorden, heeft de vierde stand de drank en het platte vermaak er aan gegeven? Het ziet er eerder naar uit dat de derde stand (om die term nog even aan te houden) zich sinds het einde van het Beschavingsoffensief zelf aan de gewraakte cultuuruitingen heeft overgegeven. Men kan moeilijk volhouden dat de consumptie van popmuziek, televisie en alcohol slechts tot de cultuur van de arbeidersklasse behoort. Er kan bij deze cultuuruitingen nog slechts marginaal getoetst worden, waarbij de normen van goede smaak die worden toegepast het klassekarakter van de maatschappij beter dan wat ook weergeven - naast het niveau van onderwijs.
Misschien is het verschil tussen derde en vierde stand wel nooit zo groot geweest dat er van de kant van eerstgenoemde iets te beschaven viel. Opvallende ongeciviliseerdheden als prostitutie (vermaak voor de derde stand in de negentiende eeuw), oorlog tegen volken in verre streken als Atjeh en het opvallend lang handhaven van de slavernij in Suriname zijn al pijnlijk. Maar afgezien daarvan (wat principieel ongeoorloofd is, dunkt mij) kan gezegd worden dat de pretentie dat de bourgeoisie ooit het "beschavingspeil" van de adel heeft gehaald om van daaruit de vierde stand eens mores te leren al een stap te ver is. Of, anders gezegd, eerst zou eens onderzocht moeten worden hoe "beschaafd" die bourgeoisie nu eigenlijk zelf is geweest. Want een offensief vanuit een positie die niet bestaat, dat is wat moeilijk vechten. (Over de beschaving van de adel zwijgen we verder).
Maar zoals al gezegd, de beschaving die met het beschavingsoffensief aan de "ander" moest worden aangeleerd is met de totale mobilisering in de Eerste Wereldoorlog gesneuveld. En de mobilisering op de weg heeft met iedere beschaving die een positieve connotatie heeft definitief afgerekend. Gedrag, en dus zeker wat als beschaafd gedrag geldt, blijkt een functie te zijn geworden van het consumptiegoed.
Het in zichzelf lopen praten is in korte tijd geëvolueerd van een misschien niet eens opgemerkte gewoonte tot een bewijs dat er een steekje aan je los is - om vervolgens via het opzichtige en dure speeltje van de draagbare telefoon op straat juist te gaan dienen als bewijs van totale aangepastheid tegenover de anonieme en onbekende passant. Zo gold zingen of fluiten op straat ook enige tijd als ongepast zoniet gestoord gedrag, maar rijden in een auto die het geluid van een discotheek reproduceert is in ieder geval een teken dat men zijn (haar?) taak als aangepast consument begrijpt. De waar bepaalt wat gepast en dus beschaafd gedrag is. De "beschaving" kan hier uiteraard alleen nog maar als een kreupele sukkelaar achteraankomen, en uit haar naam zullen sommige ideologen mopperen over verval van normen en waarden en misschien zelfs voor een "nieuw" Beschavingsoffensief pleiten. Een futiele bezigheid omdat dit soort kritiek nooit betrekking heeft op de geproduceerde dingen die de gelegenheid bieden tot de ongewenste gedragsverandering.
Interessant en onopgemerkt door de sociologen en andere gelovigen in het Beschavingsoffensief is de onstuitbare opmars van niet door dingen bepaalde vormen van ontbeschaafd gedrag. Met stand of klasse heeft de ontremming niet te maken, waarschijnlijk wel met sekse. Het zichtbaar, eventueel zo opzichtig mogelijk wateren op straat is een verworvenheid (misschien de terugkeer van een vroeger gebruik) die voor iedereen die in een stad woont of verblijft is waar te nemen. Als dit gedrag met het grote consumeren samenhangt, dan zou het ten hoogste verklaard kunnen worden aan de hand van alcoholgebruik. Dan blijft de vraag: waarom zou alcohol nu wel op dit punt de beschaving kunnen doorbreken en waarom is deze samenhang vroeger niet vast te stellen: er is toch een tijd geweest waarin zuipen wel samen kon gaan met terughoudendheid op lichamelijk gebied.
Nog merkwaardiger is de terugkeer van het openbare spuwen. Dit schijnt een speciaal soort uiting te zijn van mannelijkheid en van het minachten van de metgezel(in) en verder iedere getuige van het gedrag. Dat er in feite niets van de mannelijkheid van de spuger gevergd wordt in zijn ontremde gedrag is niet ter zake - dit geldt immers ook voor autorijden. Het straatpissen en -spugen illustreren hoe snel schijbaar geijkte gedragspatronen kunnen veranderen.
Misschien is deze snelle verandering in laatste instantie wel te verklaren aan de hand van het door dingen bepaalde gedrag. Een verandering die het moeilijk zoniet onmogelijk maakt te bepalen wat aan normen geconformeerd gedrag is in de industriële samenleving. Een verval van zekerheden dat weggeprojecteerd wordt op de "ander" die wel een vaste en statische beschaving, zoniet een echte cultuur dient te hebben, nee daarmee samenvalt. De essentialistische drogreden die dit - wellicht nauwelijks bewuste - heimwee naar een statische beschaving verraadt is overigens het beste bewijs dat het eerdergenoemde Beschavingsoffensief in eigen land al niet eens gelukt is. Vastgelopen in de loopgraven voordat er kans was op succes. De binnenlandse kannibaal is aan het avontuur van het offensief ontkomen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten