24 juli, 2008

De allochtoon en de pannenkoek: de multiculturele samenleving als rancuneleer - 4


IMMIGRATIELAND

...ben ik van Duitsen bloed...


Schiedam is naar Nederlandse maatstaven een oude stad, die in de zeventiende eeuw al een rijk verleden als haven, vooral als vissershaven, achter zich had. Door verzanding van de Oude Maas verloor de stad geleidelijk de concurrentieslag met Vlaardingen, en het ondernemende deel van de bevolking kreeg de lumineuze inval over te schakelen op een vorm van nijverheid: het distilleren van jenever. Het hiervoor benodigde koren kon nog wel aangevoerd worden over het water. Verder was er eigenlijk geen enkele andere voorbeschikking voor de stad om beroemd te worden door de drank dan dit besluit van een aantal inwoners.

Het beginnen van een distilleerderij vergde niet veel investering, het bezit van een huis met een flinke zolder was in principe al genoeg om ondernemer in deze branche te worden. Velen kwamen niet ver als zelfstandig ondernemer, anderen werden groot, en hun namen zijn nog steeds bekend. En de industrie trok arbeiders aan, uit de eigen stad, uit de streek en gaandeweg van verder. Een in de achttiende eeuw steeds groeiend deel van de bevolking van de stad werd gevormd door "Bovenlanders", mensen uit de streek die grenst aan waar de Rijn "ons land" binnenkomt. Als Nederland een levende traditie van irredentisme zou hebben zou het gebied algemeen worden aangeduid als "de Duitse Nederlanden". Maar hoewel men zich nog wel iets kan voorstellen bij de Zuidelijke Nederlanden, België en Luxemburg dus, en desnoods bij de Franse Nederlanden (het gebied dat onder Lodewijk XIV geannexeerd is) is er in de nationale inbeelding geen ruimte om de betrekkelijkheid van de Nederlandse oostgrens te zien. Dat in het Land van Kleef tot in de negentiende eeuw het Nederlands de ambtelijke taal was hoort niet eens bij de kleine lettertjes van de vaderlandse geschiedenis. In de achttiende eeuw deed de geschiedenis er niet zo toe, de "Bovenlanders" kwamen uit Duitse streken, maar "Duits", zo heette tenslotte ook nog de taal die hier gesproken werd.

De immigranten bezorgden Schiedam een belangrijk katholiek bevolkingsdeel dat op den duur een meerderheid zou vormen. De inburgering verliep voorspoedig. Zozeer zelfs, dat de Pruisische immigranten en hun nazaten vooraan op de barricaden stonden toen ook Schiedam bezet zou worden door Pruisische troepen, die op verzoek van Prinses Wilhelmina orde en tucht kwamen brengen in deze streken (in 1787, voor alle duidelijkheid). De Bataafse Revolutie van 1795 tenslotte bracht burgerrecht voor alle ingezetenen ongeacht hun geloof of natie, joodse, lutherse en katholieke inwoners van al dan niet Bovenlandse afkomst werden geëmancipeerd en de gereformeerde dominanten van voordien beklaagden zich alras over achterstelling ten koste van deze "nieuwe" groepen (het viel uiteraard nogal mee, ook met die nieuwheid trouwens). Daarmee werden de immigranten van buiten de Republiek burgers. Hun herkomst verraden ze alleen door namen die verwijzen naar een stad of dorp (Van Gogh, Van Santen, Van Wagtendonk enz.), Duitse beroepsnamen als Schneider en Weber of "rare" hannekemaaiersnamen die op -kamp eindigen en losse gevallen als Kloppers, Zoetmulder of De Raaij (waarmee ik verantwoord waarom ik deze vogelvlucht over een immigratiegeschiedenis van Schiedam heb gekozen).

*


Voor de gemiddelde autochtone Nederlander moet het ontnuchterend zijn zich te verdiepen in de eigen genealogie. Er blijken op gemeentearchieven altijd nogal veel mensen op zoek naar hun voorgeslacht. Misschien is het de bedoeling er adel in aan te treffen, wat zoniet een erfenis dan in ieder geval toch een familiewapen zou moeten opleveren. Die adel is waarschijnlijk nooit zo moeilijk te vinden. Bij verreweg de meeste mensen neemt het aantal voorouders bij teruggang in de tijd exponentieel toe, en hoe verder men teruggaat des te geringer wordt het aantal menselijke wereldbewoners en des te groter het aantal edelen. Een adellijke voorouder is dus betrekkelijk gemakkelijk te vinden, maar de gemiddelde autochtoon zal er zeker nog eerder achter komen dat hij of zij voorgeslacht heeft van buiten de grenzen van het huidige Nederland. "Niemand is echt autochtoon" - het zou niet alleen mooi klinken maar ook waar zijn als je slechts een bepaald voorgeslacht in acht neemt, wat natuurlijk weer niet klopt: tegenover die ene immigrant van twee eeuwen of meer geleden wiens naam je draagt staan zoveel andere voorouders die waarschijnlijk wel van binnen de huidige grenzen komen. We moeten er verder maar aan voorbijgaan dat voordat het staatsburgerschap in deze streken werd ingevoerd (1795 dus) het begrip "vreemdeling" rekbaarder was dan daarna.

Er is veel over te doen geweest toen minister Pronk zei dat Nederland een immigratieland was en dit nog wel lange tijd zou zijn. Blijkbaar trapte hij niet de wijd open deur in dat dit in het geheel geen nieuws is, en tenzij men ook aan dit begrip een "aanvoelbare" betekenis geeft zou men kunnen zeggen dat het nooit anders is geweest. De sporen van Schotten en Engelsen, Fransen en wat wij nu Belgen noemen (die zullen wel de eerste plaats innemen in de ranglijst), joden en ook christenen uit verdere landen nog, en zeker als tweede in de lijst: veel, heel veel Duitsers, zijn gemakkelijk te achterhalen.

De immigranten brachten hun kerkgenootschappen mee: Portugese respectievelijk Hoogduitse (asjkenazische) Joden; de lutherse en de Waalse kerk, die zonder de immigratie niet bestaan zouden hebben in Nederland. En het is maar zeer de vraag of het calvinisme, dat zo'n zwaar stempel gezet heet te hebben op de Nederlandse cultuur (daar kwam "men" pas in de negentiende eeuw achter), zonder de immigratie uit Groot-Brittannië, Frankrijk en bovenal het huidige België ooit maar bij benadering een belangrijke aanhang gehad zou hebben. Veel steden in Zeeland en Holland hadden in de zestiende en zeventiende eeuw een grote uitbreiding in inwonertal dankzij de immigratie van Zuidnederlandse gereformeerden.

Duitsland als staatkundige eenheid dateert van 1871. Wat er ook hersteld is in 1990 bij de vele historische gebeurtenissen onder regie van bondskanselier Kohl, in ieder geval geen eeuwenoud onverbreekbaar verbond. Immigranten die van voorbij de Nederlandse oostgrens kwamen noemen we maar gemakshalve Duitsers omdat het vermelden van al die staatjes zo ingewikkeld is. En het is waar: Pruisen was al hard bezig de exclusieve oosterbuur te worden, al zijn de grensstreken nooit van harte Pruisisch geworden. Ze zijn nu wel van harte Duits: Wagtendonk (hoe Nederlands de naam ook nog mag klinken) kwam voor in het lijstje van plaatsen waar helden van de nacht brand gingen stichten in een huis waar "allochtonen" verbleven - in een tijd toen zulke gebeurtenissen nog de krant haalden. De wetenschap dat het lang niet onmogelijk is dat men zelf erfelijk belast is met blijkbaar verfoeide "Duitse" genen zit niet diep: "wij" waren even héél woedend.

Uit het huidige Duitsland zijn verschillende immigratiegolven gekomen. Een ervan zijn de gastarbeiders of economische vluchtelingen die gebleven zijn, die op de Nederlandse nijverheid afkwamen en zich hoofdzakelijk in steden vestigden. Schiedam is een prominent voorbeeld. De marskramers, die nog steeds gezichtsbepalend zijn voor bijvoorbeeld de Nederlandse textielhandel (Voss heeft zich verscholen achter het domme Foxy Fashion, maar toch...) en warenhuizen zijn geen grote, wel een belangrijke golf. Diepere sporen hebben de trekarbeiders in de landbouw achtergelaten, de hannekemaaiers of poepen, in Fryslân mieren geheten. Hun Nederduits of Platt werd wel verstaan, maar toch als een mismaakt boerentaaltje gezien. En ze heetten zo ongeveer allemaal Hannes of Hans in plaats van Jan. Er zijn veel verhalen in omloop (geweest) over deze aartsdomme mensen, die niets begrepen van de wereldwijze verstedelijkte Republiek, maar hier trouw ieder jaar kwamen werken en waarvan velen zich hier op den duur gevestigd hebben. De drie genoemde stromen of stroompjes zijn ook niet zo goed van elkaar te scheiden.

Dat de nazaten van Duitse immigranten net zo hard schelden op "de moffen" als de Echte Autochtonen, van harte meeleven met Nederlandse voetbalelftallen als het er op aankomt - de belangrijkste gelegenheid om ongenoegens over de oosterburen te uiten - en tenzij ze luthers zijn behalve door hun naam niet opvallen als zoveelste generatie zegt iets over het gemak waarmee zij in de Nederlandse samenleving geïntegreerd zijn. Zelfs als de tweede generatie nog onderling getrouwd is zal dit eerder omwille van de gelijke geloofsrichting dan om het vertrouwde gevoel van eigen nationaliteit zijn geweest. Veel identificatie met een natie was er voor de immigranten uit het Nederduitse taalgebied niet mogelijk. Iets soortgelijks kan men zeggen over de Zuidnederlandse immigranten. België bestaat tenslotte ook pas sinds 1830. De domme Belg als opvolger van de Poep of Hannekemaaier is een zeer recente uitvinding (evenals de minzaamheid ten opzichte van de bourgondische Vlaamstaligen met hun zo schone woordenschat), en houdt op geen enkele manier verband met immigratie.

Er vindt nog steeds bevolkingsuitwisseling plaats met de omliggende landen Groot-Brittannië, België, Frankrijk en Duitsland, en het gaat nog steeds om redelijk grote aantallen immigranten en emigranten. Maar niemand redeneert ten aanzien van deze mede-ingezetenen van de Europese Unie in termen van "golven", "stromen", van "andere culturen" - ook al kun je blijkbaar zo generaliseren over de buurnaties dat ze in een xenofobenreeks terechtkomen. Wat de buren van "ons" onderscheidt is geen cultuurverschil, en al helemaal geen etnisch verschil. Misschien is het ooit zo geweest, maar nu is het anders - we betreden weer het terrein van het haarfijn aanvoelen. En de Poepenkraam uit het liedje is - o onschuldig Nederland met zijn ruime hart voor de Ander en voor de licht kwetsbare kinderziel - een Poppenkraam geworden, met rare poppen, die allemaal "zo" deden...



*


"Sluit Schiedam!" was de strijdkreet van de drankbestrijding op het eind van de negentiende eeuw. De jeneverindustrie had haar toppen en dalen gekend, vooral als ergens in Europa oorlog werd gevoerd ging het goed - soldaten zoeken van oudsher vergetelheid bij de fles. Met meer oorlog voor de boeg dan ooit tevoren liep het evenwel, ook zonder dat de drankbestrijders hun zin kregen, af met de branderijen in Schiedam. De stad zal waarschijnlijk altijd wel de naam houden, maar jenever was al een eeuw geleden niet meer het belangrijkste produkt. Andere bereidingswijze en technieken en toenemende produktiecentralisering beroofden de stad met haar eeuwig lijkende zwarte walm van de gezichtsbepalende industrie. Er zat toen nog niet de klad in de jeneverconsumptie ten gunste van ander, meestal "buitenlands", gedistilleerd.

Andere vormen van nijverheid, waaronder scheepsbouw, hebben in de twintigste eeuw de branderijen en stokerijen vervangen, maar in de geschiedenis van de stad Schiedam is dit maar een betrekkelijk kort intermezzo. De Nederlandse scheepsbouw is ten onder gegaan, dus ook de Schiedamse, en de stad is verweesd achtergebleven - definitief tot nader order. De desindustrialisatie heeft hier zichtbaar hard toegeslagen, niet lang nadat er nog veel arbeiders uit Turkije waren komen wonen. De toverspreuken "marktwerking" of "tucht van de markt" en het anglicistische "globalisering" waren nog niet uitgevonden ter vertroosting van deze nieuwste immigranten en de nazaten van de vroegere "gastarbeiders". Schiedam is niet de enige Nederlandse stad die de teloorgang van de industrie meemaakt en door een grote werkloosheid wordt getroffen. Het is tot nu toe, met buurstad Rotterdam, wel de enige stad geweest waar op grote schaal rellen zijn geweest tussen "autochtonen" en "allochtonen", uitbarstingen van haat tegen "de Turken" die verder in Nederland hoofdzakelijk vorm krijgt in dof gemor en stemmen op een partijtje dat een gat in de kiezersmarkt heeft aangeboord maar dat nooit groot zal worden. Die rellen zijn intussen ook alweer zo'n dertig jaar geleden en dus weggepoetst uit het nationale geheugen - samen met de gedachte aan industrie in een verloren stad in het Rijnmondgebied, aan Bovenlandse immigratie en aan een verklaring van de aanwezigheid van die nieuwste immigrantengroep. Niet wat geweest is is belangrijk, maar wat komen gaat.

*


De linkerzijde slaakte een zucht van verlichting toen er geen grondwetsartikel kwam waarin het overleg tussen werknemers en werkgevers vroom als realiteit werd geconstateerd: op deze wijze zou de klassenmaatschappij grondwettelijk gesanctioneerd worden (door de impliciete vaststelling dat de verschillen nu eenmaal bestaan). Sinds 1983 echter opent de Nederlandse grondwet met de vaststelling dat er verschillen bestaan tussen godsdiensten, levensovertuigingen, politieke gezindheden, rassen en geslachten "en welke andere gronden dan ook". Sterker nog, dit artikel geeft het bestaan van discriminatie een grondwettelijke basis, juist door haar te verbieden! Dit nu dient als een verworvenheid gezien te worden en wordt ook van harte gekoesterd door de linkerzijde, voorzover deze nog bestaat. Deze is nu eenmaal ook niet meer sterk gepreoccupeerd met klasseverschillen, maar juist met wat artikel 1 van de Grondwet zonder beperking opsomt. Alleen worden veel wel in het onderhavige artikel genoemde variaties tussen mensen die aanleiding kunnen zijn tot discriminatie in toenemende mate gevangen in de weke, blubberige massa van het begrip "cultuur", iets wat men liefst in een bepaalde "gemeenschap" samen bezit. De vaagheid van het begrip lijkt rechtstreeks weggelopen uit het wereldje van de reclame.

Het woord is een tamelijk recente overneming van het Latijnse cultura, afgeleid van het werkwoord colere, dat bewonen, verbouwen, verzorgen en vereren kan betekenen (een oplopende betekenisreeks). Een woord dus met verscheidene connotaties, die alle in "cultuur" terugkomen. Daarbij komt dan nog het moderne pregnante gebruik van een positief gewaardeerde hogere beschaving enerzijds en het ruime antropologisch-sociologische begrip anderzijds. Ongeveer iedere menselijke uiting valt onder het begrip "cultuur". Cultuur is dan ook altijd een kwestie van keuze: het is geen natuurgegeven, dat "dus" onveranderlijk is en buiten de menselijke keuzemogelijkheid valt. Maar zo dient men het huidige cultuurbegrip zoals gehanteerd in de sfeer van beleid en alle reclame eromheen niet op te vatten. Cultuur is geen keuze, maar op de een of andere manier een lotsbestemming die aan groepen gebonden is. Allochtonen, buitenlanders, etnische minderheden hebben een andere cultuur - men dient niet om een nadere precisering te vragen, maar alle mogelijke connotaties tegelijk in overweging te nemen of buiten beschouwing te laten.

Het gaat in ieder geval om iets waaraan een individu zich niet kan onttrekken. U wilt Iran verruilen voor het liberale Nederland, omdat u niet wilt dat uw negenjarige dochtertje wordt uitgehuwelijkt aan een oude man die al drie vrouwen heeft? Tja, wij houden er ook niet van als iemand met meer dan een persoon tegelijk trouwt, sterker nog, het is verboden (wat je buiten het huwelijk om doet is weer een ander punt) - maar in uw land is dat gewoon, het hoort bij uw cultuur. En dat u gestenigd wordt omdat u het kind aan de macht van de vader heeft willen onttrekken, dat is ook zo'n allemachtig aardig cultureel trekje van Iran; stel je voor dat we iedereen hier zouden toelaten die aan haar cultuur wil ontsnappen! En zo kan een Nederlandse rechter een cultuur tot een biologisch noodlot verklaren. Negenjarigen dienen te beseffen dat hun leven door hun eigen cultuur bepaald wordt, jammer, probeer het maar eens in een volgend leven, misschien kom je dan beter terecht.

Het kan interessant zijn wat deze identificatie van cultuur met natuur in de toekomst voor wetgeving kan opleveren in "eigen" land: mogen bepaalde negenjarigen uitgehuwelijkt worden, hun moeders gestenigd? Men noemt deze identificatie ten onrechte wel cultuurrelativisme, maar iets anders dan in gedachten de mogelijkheid scheppen tot de grofst mogelijke vormen van discriminatie kan het niet inhouden. In Zuid-Afrika is dit fenomeen, aan te duiden met een van de bekendste woorden die het Nederlands de wereld heeft geschonken, juist afgeschaft. Het zal zo'n vaart niet lopen, zolang artikel 1 van de Grondwet in zijn geheel gehandhaafd blijft zoals het is (het belooft gelijke behandeling in gelijke gevallen; maar ja, als die lui d'r cultuur nou eenmaal anders is?). Maar het fatalisme ten aanzien van een als onontkoombare, onveranderlijke "andere" cultuur belooft niet veel goeds. Het voortdurende gebruik van de term "multiculturele samenleving" is gebaseerd op deze biologische zienswijze. De multiculturele samenleving overigens is iets wat er aankomt, waarnaar "we" op weg zijn (in de samenleving van de automobiel heeft men nu eenmaal een passende beeldspraak voorhanden). Wanneer zij komt is onduidelijk, het beleid moet er op anticiperen. Waarschijnlijk is de multiculturele samenleving net zo dichtbij als de bevrediging van de behoeften die beloofd wordt door advertenties die een nieuwe auto aanprijzen. Of een avontuurlijke vakantie.

Fijnzinnig is de wijze waarop de onveranderlijkheid vooral bij de "andere" cultuur wordt verondersteld. Tradities zijn er bij de "autochtonen" om in rap tempo geïntroduceerd en weer afgeschaft te worden - Sint Maarten, Sinterklaas, Hartjesdag, Luilak, Kerstmis als de geboorte van Gods zoon of als cadeautjesfeest met Kerstman, een terughoudende of juist een uitbundige seksuele moraal - het is aan "ons" dit te wijzigen naar het uitkomt. Het is aan "hun" om hun biologisch lot te dragen, in eigen land en als het per se moet ook hier als "allochtoon".

(Geschreven 1996, bewerkt 2004)

Geen opmerkingen: