Het verdwijnen van heel wat buitenland
In het blad Onze Taal werd in 1993 in de rubriek "Nieuwe woorden" een opmerkelijke betekenisverandering van het woord "buitenlander" opgemerkt. Vroeger kon je daarmee Amerikanen, Duitsers en Fransen aanduiden, nu was de betekenis verschoven. Het was intussen synoniem met "allochtoon", want een Turk of Marokkaan was wèl een "buitenlander". De verandering werd in het blad waargenomen door een samensteller van Van Dale's Groot Woordenboek der Nederlandse Taal. Dit gaf toen nog als betekenis voor "allochtoon": niet-oorspronkelijke bewoner, m.n. buitenlandse werknemer, het tegenovergestelde van autochtoon. Nogal argeloos had Hans Heestermans, de desbetreffende lexicoloog, een taalontwikkeling geconstateerd die wel wat meer inhoudt dan een betekenisverandering.
"Allochtoon", van andere bodem - de Griekse herkomst is nog goed aan het woord af te zien. De etymologie van het woord zou niet ter zake zijn als de betekenisverandering niet zo razendsnel haar beslag had gekregen.
De tegenstelling tussen "autochtonen" en "allochtonen" is in het politieke spraakgebruik geïntroduceerd in 1974 in Amsterdam, door wat toen nog niet Brezjnjew aan de Amstel genoemd werd maar het wel al jaren was. Wethouder Lammers maakte onderscheid tussen de echte bewoners van de Nieuwmarktbuurt, die een snelle sanering, voortvarende metrobouw en prettige nieuwe arbeiderswoninkjes wilden in plaats van de plaatselijke krotten. Deze mensen noemde hij "autochtonen" en de krakers, die al dit moois in de weg stonden, waren dan "allochtonen". Het was de eerste en vermoedelijk ook de laatste keer dat een bestuurscollege gevormd door de PvdA en de partijen die later samen Groen Links gingen vormen zo uitgesproken koos voor de "autochtonen", die het college overigens zelf had uitgevonden. Als er al tegenstellingen waren in de Nieuwmarktbuurt liepen die niet langs deze lijnen. Menigeen in de buurt moest de woorden opzoeken in het woordenboek, wat vaak niet meeviel, want zoals gezegd, het was in deze zin een neologisme.
Wanneer deze woorden opnieuw in de politiek opduiken hebben ze al de betekenis die zij nu nog hebben. Dat het woord "buitenlander" in die korte tijd dezelfde betekenis heeft gekregen is wel opmerkelijk, maar niet verrassend. In het algemeen - maar een lexicograaf is daarvoor uiteraard te netjes - komt het woord in zijn nieuwe betekenis natuurlijk vooral voor in zinswendingen als "die buitenlanders", meervoud en met een aanwijzend voornaamwoord dat een zekere minachting uitdrukt. De betekenisverschuiving heeft het er niet gemakkelijker op gemaakt.
Het zou in het gebruik gescheeld hebben als "buitenlands" en "allochtoon" net als "inheems" gradaties zou toelaten. Dan zou een Duitser buitenlands zijn (en toch ook nogal autochtoon), en een Italiaan buitenlandser, een Griek of Albanees vermoedelijk het buitenlandst, en verderweg, te beginnen bij Turkije en Marokko, zou de kwalitatieve sprong naar "allochtoon" plaatsvinden. De eigen bodem, chthoon in klassiek Grieks, zou dan zo ongeveer het hele werelddeel Europa omvatten. De onvermijdelijke en allerwegen zo vurig gewenste Europese eenwording is zo al in de taal binnengeslopen, en - daar zijn we dan niet kinderachtig in - Zwitserland en Noorwegen tellen we ook als "eigen". Toegegeven, dan is het woord "buitenlands" ook niet meer nodig. Maar wat te denken van die Amerikanen, die geen buitenlander meer heten. Zouden hier echt alle Amerikanen mee bedoeld worden?
Naast de buitenlander en de allochtoon is er de betrekkelijk nieuwe betekenis die het woord "etnisch" er bij heeft gekregen. Naar zijn etymologie kan dit woord alleen naar het wat vage begrip "volk" verwijzen. De Friezen vormen een "ethnos" binnen de Nederlandse natie, de Bretons binnen de Franse, enzovoort. Het woord heeft er, Van Dale vermeldt het wat schaamteloos openhartig, een connotatie van "ras" bijgekregen. In dit verwarde geheel is het juist de "ethnos", of een begrip als "etnische minderheid" dat een wettelijke status heeft gekregen in Nederland. Men bedoelt klaarblijkelijk geen Friezen, Fransen en zelfs geen Bretons met "etnische minderheid". Om de verplichte allochtonenregistratie op "de werkplek" wat minder kleurenblind te maken is vastgesteld dat geïndustrialiseerde landen wel allochtonen kunnen opleveren maar geen "etnische minderheid". Dat is toch pech hebben, als je zwart bent en Engels. Dat is boffen, als je derdegeneratie-zendelingentelg bent, geboren in Nederlands Nieuw-Guinea.
De lotgevallen van deze woorden laten in ieder geval zien dat het moeilijk is mensen te benoemen die geen Nederlands paspoort hebben, ook niet in Nederland geboren zijn en toch niet meer in de categorie "buitenlanders" vallen. Hoe noem je die kennelijk toch wel grote groep? "Vreemdeling"? "Niet-landgenoot"? Of is inderdaad de denkbeeldige ruimte en tijd die gedeeld wordt met een zekere groep mensen, de ingebeelde gemeenschap van de natie, in Nederland (en veel andere Europese landen) echt al zo groot geworden, zijn "wij" uit "onze" grenzen gebarsten?
Dan zijn er gelukkig nog de enquêtes die uitwijzen dat de identificatie met mensen die een ander paspoort hebben bepaald nog niet erg ver gaat. Niet lang geleden werd onder "jongeren" vooral een grote afkeer gemeten van de Duitsers. Na de proefnemingen met kernwapens bleken de minder geliefde niet-landgenoten in de eerste plaats de Fransen te zijn, en waren de Duitsers al iets gestegen in de blijkbaar snel wisselende volksgunst. Met "onze" buurvolken (de Belgen moeten "we" als apart geval maar buiten beschouwing laten) hebben "we" het maar matig getroffen.
Toen ten gevolge van brandstichting vijf "allochtonen" omkwamen in Solingen werd het Nederlandse publiek opgestookt door een radioprogramma getooid met de typerende naam "Breakfast Club" om de oosterburen te laten blijken dat deze aanslag hoog werd opgenomen. Meer dan een miljoen voorgedrukte briefkaarten werden er verstuurd met de boodschap dat "wij" woedend waren. De gemeenschap van heilige autochtonen van het Koninkrijk der Nederlanden had een aanleiding om zich innig te scharen achter het banier van de eigen spreekwoordelijke tolerantie. Wat dachten die moffen wel niet? Hoe duid je intussen zulke slechte typen, zulke verachtelijke onverbeterlijke allochtonenhaters aan, als "buitenlander" een nieuwe betekenis heeft gekregen?
Het desbetreffende radioprogramma zat niet stil, en werd al spoedig ingezet voor de promotie van een ander mooi doel waarmee de aangeboren goedheid van de Nederlander werd gellustreerd. Het verzorgde de promotie van een speciaal zo genoemde xenofobenreeks, met titels als "Dat zijn nu typisch...". Duitsers bijvoorbeeld. Let wel, het gaat hier om een programma van wat officieel nog steeds "publieke omroep" heet in het land waar iedereen een goed mens is. Men zou kunnen denken dat het wachten is op deeltjes in deze serie onder de titel "Dat zijn nu typisch Turken" respectievelijk "Dat zijn nu typisch Marokkanen". Maar men hoeft er geen telefoontje naar de "Breakfast Club" of de uitgeverij van dit fraais tegen aan te gooien om te vragen wanneer de promotie van deze boekjes in het programma van "Wij zijn woedend" te verwachten is. Discrimineren, dat doen we niet. Discrimineren doe je immers alleen tegen buitenlanders. Hoewel de reeks de xenofobie heet aan te moedigen blijft het toch onder "eigen volk".
Dat deze impliciete indeling van de mensheid ten grondslag ligt aan dit soort rotzooi in de "leuke-cadeautjessfeer" zegt alles over de waarde van de bewuste "woede" tegen de Duitsers. Intussen is het door de taalontwikkeling al een stuk moeilijker geworden mede te delen dat de breed uitgetoeterde superioriteit die sprak uit deze actie zelf gebaseerd is op buitenlanderhaat. Duitsers zijn toch immers geen buitenlanders?
Is het inmiddels nog mogelijk op de een of andere manier aan een groot publiek duidelijk te maken dat een cabaretier die bijvoorbeeld op oudejaarsavond zijn gal spuit over allerlei "landgenoten" die hem niet bevallen niet principieel verschilt van mensen die schelden op "die buitenlanders", en, om deze schakel niet over te slaan, dat de nationale minachting voor Duitsers en Fransen van hetzelfde laken een pak is? De taalontwikkeling, en hieraan voorafgaand dus waarschijnlijk de ontwikkeling van de publieke opinie van de spraakmakende gemeente, maakt het onmogelijk de overeenkomst tussen Ommen, München, Izmir en Meknès aan te geven. Als de meedenkende lezer(es) begrijpt wat dit betekent is nog niet alle hoop verloren.
(Geschreven 1996, bewerkt 2004)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten