31 juli, 2008
Gestoken door Meervoud
In de dagen waarin ik het blad Repressie Revue uitgaf (ook wel Repressie Reveu geheten vanwege de tikfouten - toen nog gemaakt op een elektrische of zelfs een gewone hamertikmachine) hadden we een ruilabonnement met het blad Arbeid, een links-nationalistisch Vlaams blad. De Werkgroep Arbeid gaf later ook een maandblad gewijd aan verdrukte etnische/linguïstische minderheden uit, Meervoud geheten. Hier nam ik persoonlijk een abonnement op. In de redactie zat voormalig Vrije-Socialist-redacteur Bart van der Sar, en hij bewaakte in ieder geval de lijn enigszins.
Want een Vlaamse senator die uitlegt dat we niets horen van het lijden van de Koerden vanwege raad-eens-wie-de-pers-in-handen-hebben rook naar het antikapitalisme van de armen van geest. Vanwege Van der Sar zei ik maar niet op.
Maar het blad werd gefuseerd met Arbeid, als ik het mij goed herinner, tot De Wesp, en dit blad vroeg meermalen per jaar om betaling van het jaarabonnement. En als goed solidair persoon betaal je dan maar. Maar het blad hield op in de bus te verschijnen, en misschien wel met helemaal verschijnen.
En wat verneem ik nu? Meervoud is terug, als Links Vlaams-nationaal maandblad. Het affiche is van hun site. Het is de zestiende jaargang, dus ik vermoed dat Wesp en Meervoud zeker tien jaar weg geweest zijn. En Europa is veranderd, en ik ben veranderd, en internet is een ander mediium dan de drukpers (jawel!). Een link naar een blad waar in dit geval wat naieve collega's van De AS er van langs om hebben gekregen omdat ze er niet negatief over schreven - het wekt niet veel vertrouwen.
Zie wat u er van vindt, ik zal het ook wel weer enigszins volgen.
30 juli, 2008
Antikapitalistische zone
Een spandoek uit Pau, 24 juni jongstleden (in goed Occitaans spreekt men deze plaatsnaam uit zoals men hem in het Nederlands leest - Pau dus).
Een merkwaardige email van het Anarchist Studies Network bracht mij op een zoektochtje tot lichte ontspanning na het sleutelen eerder op de dag, en deed mij tenslotte belanden op dit Occitaanse collegaweblog.
Linkse Occitanisten, ze bestaan nog!
Komaan, geen kennis van het Occitaans is geen excuus: als u Spaans of Frans kunt lezen (of Latijn) moet ge dit ook kunnen volgen.
Jezusmanifest
Zoals u ongetwijfeld gemerkt heeft is de webloglijst ter linkerzijde thematisch geordend, een beetje opgeschoond en aangevuld. Het is een (intensief) werk in uitvoering. De lijst "andere godsdiensten" is tot nu toe behoorlijk incompleet omdat het van mijn kant nogal wat kwaliteitsbeoordeling vergt - interessant, maar zwaar. Er wordt aan gewerkt in de naaste toekomst.
De aanpassing werd onder andere nodig nu er zoveel christen-anarchistisch leven blijkt te zijn in de Verenigde Staten, ook al noemt het zich niet altijd zo. Hiervoor wordt ruimte gereserveerd. Gisteravond 29 juli ontspoorde even een emailwisseling - nog wel de eerste die ik had met iemand uit de kring van nieuw-ontdekten - omdat moderator Mark van Steenwyk direct na mijn aanmelding bij Christarchy per circulaire liet weten dat christarchisme echt iets geheel anders is dan christen-anarchisme.
Ik ben zo vrij daar anders over te denken. Het werd al snel geïrriteerd waarbij stof van voeten afgeschud werd en ten onrechte.
Bij wijze van verzoeningsgebaar een link naar Marks Jesus Manifesto, nog niet opgenomen links bij de links...
Twee jaar geleden in de sneltram in Chicago overviel mij de verbazing over de aankondiging op band van halte Van Buren. Ven Bjoerèn... Er valt nog wel wat beschavingsarbeid te doen daar - al was het maar terwille van Onze Vorstin.
Ik moet er niet aan denken hoe Mark van Steenwijk zijn eigen naam uitspreekt. Het kan alleen meevallen. (Hoe spreekt u Reebok eigenlijk uit?)
De allochtoon en de pannenkoek: de multiculturele samenleving als rancuneleer - 7
Op zoek naar de binnenlandse kannibaal
Als lama boos zijn, hij altijd zo doen
Nog niet zo lang geleden waren "sociale geschiedenis" en "geschiedenis van de arbeidersbeweging" wel niet identieke, maar toch zeer nauw met elkaar verweven begrippen. Dat geschiedenis van de arbeidersbeweging iets anders is dan geschiedschrijving van de beweging(en) der arbeiders is in de Nederlandse geschiedbeoefening nauwelijks aan de orde geweest: dat sociaal-democraten en communisten als zelfverklaarde bevrijders van de arbeidersklasse op hun woord geloofd moesten worden stond vast (en staat eigenlijk nog steeds vast).
Toch heeft de ondergang van het reëel bestaande socialisme bijgedragen tot een zekere wisseling van "paradigma". De emancipatiestrijd van de arbeidersklasse is, nu de burgerlijke emancipatie van deze klasse voltooid lijkt en de industriearbeider in deze streken zeldzaam begint te worden, niet interessant meer. De arbeidersklasse wordt als draagster van een unieke eigen beschaving gezien. Deze beschaving of cultuur evenwel wordt geheel volgens de regels van het rancunedenken als object, slachtoffer dus, van een Beschavingsoffensief afgeschilderd.
Jammer genoeg kan in deze cultuurstrijd het klassebegrip niet overboord gezet worden zonder het verhaal totaal onbegrijpelijk te maken. Al is het voor het ware serieuze academisch potje oudehoeren eigenlijk verplicht de cultuurverschilen en de subject/object-overhouding in vage termen voorop te stellen.
De kern van het verhaal: de bourgeoisie ging zich vanaf een diffuus tijdstip na de Franse Revolutie storten op de grofbesnaarde lagere standen die zich onledig hielden met platte pret als palingtrekken, kermis vieren en zich liefst dagelijks volkomen lam zuipen. Vermakelijkheden die voor dit diffuse tijdstip ook voor de bourgeoisie heel gewoon waren, maar doordat zij met de opkomst van de industrie de adel steeds meer verving als heersende klasse ging zij zich in haar gedrag richten op de adel die haar lichtend voorbeeld was. Dus werden voorheen door derde en vierde stand gezamenlijk gedeelde feestelijkheden in de ogen van de derde stand onbeschaafde lol, en om haar hegemonie nader te bevestigen zag de bourgeoisie het als haar taak de arbeiders deze minderwaardige bezigheden af te leren. De vierde stand moest beschaafd worden.
In deze redenering kunnen thema's herkend worden die gebaseerd zijn op Norbert Elias enerzijds en Michel Foucault anderzijds. Misschien wordt ook Thompson in de redenering betrokken ("moral economy"). Nederland is hier weer het deltagebied dat theorieën uit naburige landen binnenlaat en hiervan een grof sediment achterhoudt. De gedachte dat de vierde stand na de eerste, tweede en derde "beschaafd" diende te worden, ook al heette dit niet het eigen streven van de vierde stand zelf te zijn, klinkt verdedigbaar. De pijnlijke vraag of het hele streven naar emancipatie van de arbeidersklasse dan niet eigenlijk een beschavingsproces was dient achterwege gelaten te worden. In de eerste plaats omdat het herinnert aan het vorige "paradigma". In de tweede plaats omdat een dergelijke beschouwingswijze de sociaal-democratie en haar aftakkingen (waaronder het zogeheten communisme van de CPN) als een bourgeoispartij laat zien, die zich met het beschaven van de mindere stand bezig heeft gehouden in plaats van deel uit te maken van de Arbeidersbeweging. Men zou dan kunnen concluderen dat er helemaal geen ideologische veren zijn af te schudden, omdat deze veren er nooit geweest zijn. Hoewel dit wel eens de pijnlijke waarheid zou kunnen zijn wordt meer de aandacht gericht op de verlichte liberale bourgeoisie, en overigens: er wordt uitdrukkelijk niet in termen van een beschavingsproces gesproken, maar van een beschavingsoffensief, waarmee Elias nogal ver buiten beeld raakt. We zijn hier plotseling in een oorlogssituatie beland. Geen klassenstrijd meer in de sfeer van produktie of een rechtvaardig geacht deel van de consumptie, maar een soort cultuurstrijd: de arbeiders willen hun kermis, de bourgeoisie wil hen van dat onbeschaafde gedoe afhouden.
Deze botsing van culturen die in de negentiende eeuw geprojecteerd wordt zou een weerspiegeling van het huidige idee van cultuurbotsing dat ten grondslag ligt aan een begrip als "de multiculturele samenleving" kunnen zijn. De allochtoon die naar deze streken komt om geen andere reden dan voor een culturele verrijking te zorgen is sterk verwant aan de mindere man en vrouw uit de negentiende eeuw die beschaafd moet worden: beiden hebben hun specifieke plaats in het produktieproces. Het a-woord is taboe in een multiculturele dus klasseloze samenleving, al had je in de negentiende eeuw klaarblijkelijk nog wel arbeiders. Teruggeprojecteerd wordt dan ook de hedendaagse preoccupatie met de rol van het Slachtoffer, die nauw verweven is met het cultuurbegrip dat gehanteerd wordt als men het over de multiculturele samenleving heeft. De Allochtoon is iemand in een achterstandsituatie die voortdurend gediscrimineerd dreigt te worden. Deze discriminatie heeft niets te maken met plaats in het produktieproces, maar met cultuur, is de interpretatie in de klasseloze samenleving. De Allochtoon is per definitie niet een handelend subject, maar (vooral potentieel) slachtoffer.
De voortdurende verwrongenheid en hypocrisie, die met een cultuurbegrip dat een klassebegrip dient te vervangen samengaan, kan met weinig zo goed geïllustreerd worden als met het soort werk dat "de allochtonen" in groten getale verrichtten toen zij nog "gastarbeiders" heetten. Zonder op enige manier rekening te houden met zijn religieuze gevoelens werd hij aan het werk gezet in de voedselindustrie. Kippen slachten en varkens "verwerken" waren en zijn van die typerende werkzaamheden aan de onderkant van de arbeidsmarkt die gereserveerd zijn voor de dragers van een "andere cultuur" die deze echter vooral maar thuis dienen te laten (net overigens als alle andere gevoel, omdat men ongeacht religieuze overtuiging maar beter niet kan denken of voelen bij dergelijk werk).
De arbeidersklasse, dat rare verdwenen instituut uit de negentiende eeuw zat net als de dragers van die andere cultuur in een achterstandspositie, en was het slachtoffer van een offensief. De term offensief is niet voor niets aan de krijgskunde ontleend. Hier was een strijd gaande waarin slachtoffers vielen en een cultuur van berebijten, dagenlange openbare dronkenschap en andere grofgewaande uitingen bestreden werd.
Was de algemene leerplicht onderdeel van het beschavingsoffensief? Misschien wel, maar de invoering hiervan heeft in Nederland althans niet veel verschil gemaakt: schoolgaan was hier ook bij de vierde stand niet ongewoon en het analfabetisme was op het einde van de negentiende eeuw even ongeveer zeldzaam (of algemeen) als nu. Een veel pijnlijker vraag, die nauw samenhangt met echte offensieven, in Atjeh of de Kongo om even voorbeelden uit de Lage Landen aan te halen, is de kwestie van de algemene dienstplicht. In Nederland was het grondwettelijk niet toegestaan dienstplichtigen in te zetten in de koloniën, toen eenmaal iedere jongen voor zijn nummer moest opkomen, maar de praktijk bleek in de nadagen van Nederlandsch-Indië anders. De "politionele acties" en de Atjeh-oorlog zal niemand meer een beschavingsoffensief durven noemen, hoewel - of misschien juist omdat - ze in hun tijd wel zo gepresenteerd werden. Maar het invoeren van de dienstplicht te zien als een laatste zet in de strijd tegen de binnenlandse wilden die geciviliseerd moesten worden gaat de historici van het Beschavingsoffensief te ver.
Niets is belangrijker geweest in de socialisatie van de vierde stand tot Burger van de nationale staat dan het verplicht dragen van wapens ter verdediging van deze staat. Maar het civilisatieproces in de betekenis die Elias er aan geeft is onmiskenbaar gesneuveld met de massa's in de loopgraven van de Eerste Wereldoorlog, en hoewel Nederland hier buiten is gebleven bevindt zich hier toch het andere diffuse punt, waar het Beschavingsoffensief ophoudt.
Was het geslaagd, met andere woorden, heeft de vierde stand de drank en het platte vermaak er aan gegeven? Het ziet er eerder naar uit dat de derde stand (om die term nog even aan te houden) zich sinds het einde van het Beschavingsoffensief zelf aan de gewraakte cultuuruitingen heeft overgegeven. Men kan moeilijk volhouden dat de consumptie van popmuziek, televisie en alcohol slechts tot de cultuur van de arbeidersklasse behoort. Er kan bij deze cultuuruitingen nog slechts marginaal getoetst worden, waarbij de normen van goede smaak die worden toegepast het klassekarakter van de maatschappij beter dan wat ook weergeven - naast het niveau van onderwijs.
Misschien is het verschil tussen derde en vierde stand wel nooit zo groot geweest dat er van de kant van eerstgenoemde iets te beschaven viel. Opvallende ongeciviliseerdheden als prostitutie (vermaak voor de derde stand in de negentiende eeuw), oorlog tegen volken in verre streken als Atjeh en het opvallend lang handhaven van de slavernij in Suriname zijn al pijnlijk. Maar afgezien daarvan (wat principieel ongeoorloofd is, dunkt mij) kan gezegd worden dat de pretentie dat de bourgeoisie ooit het "beschavingspeil" van de adel heeft gehaald om van daaruit de vierde stand eens mores te leren al een stap te ver is. Of, anders gezegd, eerst zou eens onderzocht moeten worden hoe "beschaafd" die bourgeoisie nu eigenlijk zelf is geweest. Want een offensief vanuit een positie die niet bestaat, dat is wat moeilijk vechten. (Over de beschaving van de adel zwijgen we verder).
Maar zoals al gezegd, de beschaving die met het beschavingsoffensief aan de "ander" moest worden aangeleerd is met de totale mobilisering in de Eerste Wereldoorlog gesneuveld. En de mobilisering op de weg heeft met iedere beschaving die een positieve connotatie heeft definitief afgerekend. Gedrag, en dus zeker wat als beschaafd gedrag geldt, blijkt een functie te zijn geworden van het consumptiegoed.
Het in zichzelf lopen praten is in korte tijd geëvolueerd van een misschien niet eens opgemerkte gewoonte tot een bewijs dat er een steekje aan je los is - om vervolgens via het opzichtige en dure speeltje van de draagbare telefoon op straat juist te gaan dienen als bewijs van totale aangepastheid tegenover de anonieme en onbekende passant. Zo gold zingen of fluiten op straat ook enige tijd als ongepast zoniet gestoord gedrag, maar rijden in een auto die het geluid van een discotheek reproduceert is in ieder geval een teken dat men zijn (haar?) taak als aangepast consument begrijpt. De waar bepaalt wat gepast en dus beschaafd gedrag is. De "beschaving" kan hier uiteraard alleen nog maar als een kreupele sukkelaar achteraankomen, en uit haar naam zullen sommige ideologen mopperen over verval van normen en waarden en misschien zelfs voor een "nieuw" Beschavingsoffensief pleiten. Een futiele bezigheid omdat dit soort kritiek nooit betrekking heeft op de geproduceerde dingen die de gelegenheid bieden tot de ongewenste gedragsverandering.
Interessant en onopgemerkt door de sociologen en andere gelovigen in het Beschavingsoffensief is de onstuitbare opmars van niet door dingen bepaalde vormen van ontbeschaafd gedrag. Met stand of klasse heeft de ontremming niet te maken, waarschijnlijk wel met sekse. Het zichtbaar, eventueel zo opzichtig mogelijk wateren op straat is een verworvenheid (misschien de terugkeer van een vroeger gebruik) die voor iedereen die in een stad woont of verblijft is waar te nemen. Als dit gedrag met het grote consumeren samenhangt, dan zou het ten hoogste verklaard kunnen worden aan de hand van alcoholgebruik. Dan blijft de vraag: waarom zou alcohol nu wel op dit punt de beschaving kunnen doorbreken en waarom is deze samenhang vroeger niet vast te stellen: er is toch een tijd geweest waarin zuipen wel samen kon gaan met terughoudendheid op lichamelijk gebied.
Nog merkwaardiger is de terugkeer van het openbare spuwen. Dit schijnt een speciaal soort uiting te zijn van mannelijkheid en van het minachten van de metgezel(in) en verder iedere getuige van het gedrag. Dat er in feite niets van de mannelijkheid van de spuger gevergd wordt in zijn ontremde gedrag is niet ter zake - dit geldt immers ook voor autorijden. Het straatpissen en -spugen illustreren hoe snel schijbaar geijkte gedragspatronen kunnen veranderen.
Misschien is deze snelle verandering in laatste instantie wel te verklaren aan de hand van het door dingen bepaalde gedrag. Een verandering die het moeilijk zoniet onmogelijk maakt te bepalen wat aan normen geconformeerd gedrag is in de industriële samenleving. Een verval van zekerheden dat weggeprojecteerd wordt op de "ander" die wel een vaste en statische beschaving, zoniet een echte cultuur dient te hebben, nee daarmee samenvalt. De essentialistische drogreden die dit - wellicht nauwelijks bewuste - heimwee naar een statische beschaving verraadt is overigens het beste bewijs dat het eerdergenoemde Beschavingsoffensief in eigen land al niet eens gelukt is. Vastgelopen in de loopgraven voordat er kans was op succes. De binnenlandse kannibaal is aan het avontuur van het offensief ontkomen.
Nog niet zo lang geleden waren "sociale geschiedenis" en "geschiedenis van de arbeidersbeweging" wel niet identieke, maar toch zeer nauw met elkaar verweven begrippen. Dat geschiedenis van de arbeidersbeweging iets anders is dan geschiedschrijving van de beweging(en) der arbeiders is in de Nederlandse geschiedbeoefening nauwelijks aan de orde geweest: dat sociaal-democraten en communisten als zelfverklaarde bevrijders van de arbeidersklasse op hun woord geloofd moesten worden stond vast (en staat eigenlijk nog steeds vast).
Toch heeft de ondergang van het reëel bestaande socialisme bijgedragen tot een zekere wisseling van "paradigma". De emancipatiestrijd van de arbeidersklasse is, nu de burgerlijke emancipatie van deze klasse voltooid lijkt en de industriearbeider in deze streken zeldzaam begint te worden, niet interessant meer. De arbeidersklasse wordt als draagster van een unieke eigen beschaving gezien. Deze beschaving of cultuur evenwel wordt geheel volgens de regels van het rancunedenken als object, slachtoffer dus, van een Beschavingsoffensief afgeschilderd.
Jammer genoeg kan in deze cultuurstrijd het klassebegrip niet overboord gezet worden zonder het verhaal totaal onbegrijpelijk te maken. Al is het voor het ware serieuze academisch potje oudehoeren eigenlijk verplicht de cultuurverschilen en de subject/object-overhouding in vage termen voorop te stellen.
De kern van het verhaal: de bourgeoisie ging zich vanaf een diffuus tijdstip na de Franse Revolutie storten op de grofbesnaarde lagere standen die zich onledig hielden met platte pret als palingtrekken, kermis vieren en zich liefst dagelijks volkomen lam zuipen. Vermakelijkheden die voor dit diffuse tijdstip ook voor de bourgeoisie heel gewoon waren, maar doordat zij met de opkomst van de industrie de adel steeds meer verving als heersende klasse ging zij zich in haar gedrag richten op de adel die haar lichtend voorbeeld was. Dus werden voorheen door derde en vierde stand gezamenlijk gedeelde feestelijkheden in de ogen van de derde stand onbeschaafde lol, en om haar hegemonie nader te bevestigen zag de bourgeoisie het als haar taak de arbeiders deze minderwaardige bezigheden af te leren. De vierde stand moest beschaafd worden.
In deze redenering kunnen thema's herkend worden die gebaseerd zijn op Norbert Elias enerzijds en Michel Foucault anderzijds. Misschien wordt ook Thompson in de redenering betrokken ("moral economy"). Nederland is hier weer het deltagebied dat theorieën uit naburige landen binnenlaat en hiervan een grof sediment achterhoudt. De gedachte dat de vierde stand na de eerste, tweede en derde "beschaafd" diende te worden, ook al heette dit niet het eigen streven van de vierde stand zelf te zijn, klinkt verdedigbaar. De pijnlijke vraag of het hele streven naar emancipatie van de arbeidersklasse dan niet eigenlijk een beschavingsproces was dient achterwege gelaten te worden. In de eerste plaats omdat het herinnert aan het vorige "paradigma". In de tweede plaats omdat een dergelijke beschouwingswijze de sociaal-democratie en haar aftakkingen (waaronder het zogeheten communisme van de CPN) als een bourgeoispartij laat zien, die zich met het beschaven van de mindere stand bezig heeft gehouden in plaats van deel uit te maken van de Arbeidersbeweging. Men zou dan kunnen concluderen dat er helemaal geen ideologische veren zijn af te schudden, omdat deze veren er nooit geweest zijn. Hoewel dit wel eens de pijnlijke waarheid zou kunnen zijn wordt meer de aandacht gericht op de verlichte liberale bourgeoisie, en overigens: er wordt uitdrukkelijk niet in termen van een beschavingsproces gesproken, maar van een beschavingsoffensief, waarmee Elias nogal ver buiten beeld raakt. We zijn hier plotseling in een oorlogssituatie beland. Geen klassenstrijd meer in de sfeer van produktie of een rechtvaardig geacht deel van de consumptie, maar een soort cultuurstrijd: de arbeiders willen hun kermis, de bourgeoisie wil hen van dat onbeschaafde gedoe afhouden.
Deze botsing van culturen die in de negentiende eeuw geprojecteerd wordt zou een weerspiegeling van het huidige idee van cultuurbotsing dat ten grondslag ligt aan een begrip als "de multiculturele samenleving" kunnen zijn. De allochtoon die naar deze streken komt om geen andere reden dan voor een culturele verrijking te zorgen is sterk verwant aan de mindere man en vrouw uit de negentiende eeuw die beschaafd moet worden: beiden hebben hun specifieke plaats in het produktieproces. Het a-woord is taboe in een multiculturele dus klasseloze samenleving, al had je in de negentiende eeuw klaarblijkelijk nog wel arbeiders. Teruggeprojecteerd wordt dan ook de hedendaagse preoccupatie met de rol van het Slachtoffer, die nauw verweven is met het cultuurbegrip dat gehanteerd wordt als men het over de multiculturele samenleving heeft. De Allochtoon is iemand in een achterstandsituatie die voortdurend gediscrimineerd dreigt te worden. Deze discriminatie heeft niets te maken met plaats in het produktieproces, maar met cultuur, is de interpretatie in de klasseloze samenleving. De Allochtoon is per definitie niet een handelend subject, maar (vooral potentieel) slachtoffer.
De voortdurende verwrongenheid en hypocrisie, die met een cultuurbegrip dat een klassebegrip dient te vervangen samengaan, kan met weinig zo goed geïllustreerd worden als met het soort werk dat "de allochtonen" in groten getale verrichtten toen zij nog "gastarbeiders" heetten. Zonder op enige manier rekening te houden met zijn religieuze gevoelens werd hij aan het werk gezet in de voedselindustrie. Kippen slachten en varkens "verwerken" waren en zijn van die typerende werkzaamheden aan de onderkant van de arbeidsmarkt die gereserveerd zijn voor de dragers van een "andere cultuur" die deze echter vooral maar thuis dienen te laten (net overigens als alle andere gevoel, omdat men ongeacht religieuze overtuiging maar beter niet kan denken of voelen bij dergelijk werk).
De arbeidersklasse, dat rare verdwenen instituut uit de negentiende eeuw zat net als de dragers van die andere cultuur in een achterstandspositie, en was het slachtoffer van een offensief. De term offensief is niet voor niets aan de krijgskunde ontleend. Hier was een strijd gaande waarin slachtoffers vielen en een cultuur van berebijten, dagenlange openbare dronkenschap en andere grofgewaande uitingen bestreden werd.
Was de algemene leerplicht onderdeel van het beschavingsoffensief? Misschien wel, maar de invoering hiervan heeft in Nederland althans niet veel verschil gemaakt: schoolgaan was hier ook bij de vierde stand niet ongewoon en het analfabetisme was op het einde van de negentiende eeuw even ongeveer zeldzaam (of algemeen) als nu. Een veel pijnlijker vraag, die nauw samenhangt met echte offensieven, in Atjeh of de Kongo om even voorbeelden uit de Lage Landen aan te halen, is de kwestie van de algemene dienstplicht. In Nederland was het grondwettelijk niet toegestaan dienstplichtigen in te zetten in de koloniën, toen eenmaal iedere jongen voor zijn nummer moest opkomen, maar de praktijk bleek in de nadagen van Nederlandsch-Indië anders. De "politionele acties" en de Atjeh-oorlog zal niemand meer een beschavingsoffensief durven noemen, hoewel - of misschien juist omdat - ze in hun tijd wel zo gepresenteerd werden. Maar het invoeren van de dienstplicht te zien als een laatste zet in de strijd tegen de binnenlandse wilden die geciviliseerd moesten worden gaat de historici van het Beschavingsoffensief te ver.
Niets is belangrijker geweest in de socialisatie van de vierde stand tot Burger van de nationale staat dan het verplicht dragen van wapens ter verdediging van deze staat. Maar het civilisatieproces in de betekenis die Elias er aan geeft is onmiskenbaar gesneuveld met de massa's in de loopgraven van de Eerste Wereldoorlog, en hoewel Nederland hier buiten is gebleven bevindt zich hier toch het andere diffuse punt, waar het Beschavingsoffensief ophoudt.
Was het geslaagd, met andere woorden, heeft de vierde stand de drank en het platte vermaak er aan gegeven? Het ziet er eerder naar uit dat de derde stand (om die term nog even aan te houden) zich sinds het einde van het Beschavingsoffensief zelf aan de gewraakte cultuuruitingen heeft overgegeven. Men kan moeilijk volhouden dat de consumptie van popmuziek, televisie en alcohol slechts tot de cultuur van de arbeidersklasse behoort. Er kan bij deze cultuuruitingen nog slechts marginaal getoetst worden, waarbij de normen van goede smaak die worden toegepast het klassekarakter van de maatschappij beter dan wat ook weergeven - naast het niveau van onderwijs.
Misschien is het verschil tussen derde en vierde stand wel nooit zo groot geweest dat er van de kant van eerstgenoemde iets te beschaven viel. Opvallende ongeciviliseerdheden als prostitutie (vermaak voor de derde stand in de negentiende eeuw), oorlog tegen volken in verre streken als Atjeh en het opvallend lang handhaven van de slavernij in Suriname zijn al pijnlijk. Maar afgezien daarvan (wat principieel ongeoorloofd is, dunkt mij) kan gezegd worden dat de pretentie dat de bourgeoisie ooit het "beschavingspeil" van de adel heeft gehaald om van daaruit de vierde stand eens mores te leren al een stap te ver is. Of, anders gezegd, eerst zou eens onderzocht moeten worden hoe "beschaafd" die bourgeoisie nu eigenlijk zelf is geweest. Want een offensief vanuit een positie die niet bestaat, dat is wat moeilijk vechten. (Over de beschaving van de adel zwijgen we verder).
Maar zoals al gezegd, de beschaving die met het beschavingsoffensief aan de "ander" moest worden aangeleerd is met de totale mobilisering in de Eerste Wereldoorlog gesneuveld. En de mobilisering op de weg heeft met iedere beschaving die een positieve connotatie heeft definitief afgerekend. Gedrag, en dus zeker wat als beschaafd gedrag geldt, blijkt een functie te zijn geworden van het consumptiegoed.
Het in zichzelf lopen praten is in korte tijd geëvolueerd van een misschien niet eens opgemerkte gewoonte tot een bewijs dat er een steekje aan je los is - om vervolgens via het opzichtige en dure speeltje van de draagbare telefoon op straat juist te gaan dienen als bewijs van totale aangepastheid tegenover de anonieme en onbekende passant. Zo gold zingen of fluiten op straat ook enige tijd als ongepast zoniet gestoord gedrag, maar rijden in een auto die het geluid van een discotheek reproduceert is in ieder geval een teken dat men zijn (haar?) taak als aangepast consument begrijpt. De waar bepaalt wat gepast en dus beschaafd gedrag is. De "beschaving" kan hier uiteraard alleen nog maar als een kreupele sukkelaar achteraankomen, en uit haar naam zullen sommige ideologen mopperen over verval van normen en waarden en misschien zelfs voor een "nieuw" Beschavingsoffensief pleiten. Een futiele bezigheid omdat dit soort kritiek nooit betrekking heeft op de geproduceerde dingen die de gelegenheid bieden tot de ongewenste gedragsverandering.
Interessant en onopgemerkt door de sociologen en andere gelovigen in het Beschavingsoffensief is de onstuitbare opmars van niet door dingen bepaalde vormen van ontbeschaafd gedrag. Met stand of klasse heeft de ontremming niet te maken, waarschijnlijk wel met sekse. Het zichtbaar, eventueel zo opzichtig mogelijk wateren op straat is een verworvenheid (misschien de terugkeer van een vroeger gebruik) die voor iedereen die in een stad woont of verblijft is waar te nemen. Als dit gedrag met het grote consumeren samenhangt, dan zou het ten hoogste verklaard kunnen worden aan de hand van alcoholgebruik. Dan blijft de vraag: waarom zou alcohol nu wel op dit punt de beschaving kunnen doorbreken en waarom is deze samenhang vroeger niet vast te stellen: er is toch een tijd geweest waarin zuipen wel samen kon gaan met terughoudendheid op lichamelijk gebied.
Nog merkwaardiger is de terugkeer van het openbare spuwen. Dit schijnt een speciaal soort uiting te zijn van mannelijkheid en van het minachten van de metgezel(in) en verder iedere getuige van het gedrag. Dat er in feite niets van de mannelijkheid van de spuger gevergd wordt in zijn ontremde gedrag is niet ter zake - dit geldt immers ook voor autorijden. Het straatpissen en -spugen illustreren hoe snel schijbaar geijkte gedragspatronen kunnen veranderen.
Misschien is deze snelle verandering in laatste instantie wel te verklaren aan de hand van het door dingen bepaalde gedrag. Een verandering die het moeilijk zoniet onmogelijk maakt te bepalen wat aan normen geconformeerd gedrag is in de industriële samenleving. Een verval van zekerheden dat weggeprojecteerd wordt op de "ander" die wel een vaste en statische beschaving, zoniet een echte cultuur dient te hebben, nee daarmee samenvalt. De essentialistische drogreden die dit - wellicht nauwelijks bewuste - heimwee naar een statische beschaving verraadt is overigens het beste bewijs dat het eerdergenoemde Beschavingsoffensief in eigen land al niet eens gelukt is. Vastgelopen in de loopgraven voordat er kans was op succes. De binnenlandse kannibaal is aan het avontuur van het offensief ontkomen.
29 juli, 2008
Doorgevingen in de Noordwesthoek
Waarom het woord "channeling" duidelijker zou zijn dan zoiets als "mediamieke doorgeving" is mij niet duidelijk. Het Engels suggereeert ongetwijfeld iets nieuws wat natuurlijk helemaal niet nieuw is. Maar goed, Auke Jelsma channelt Jezus Zelf in Doorgevingen van Jezus.
Jezus van Nazareth verschijnt aan de schrijver in het ruime gebied tussen Kampen en voorbij Meppel, en een keer in de auto ervandaan. De domste vraag die er gesteld kan worden is uiteraard: is dit echt gebeurd? Natuurlijk is Jezus aan de schrijver verschenen in deze omgeving. Heeft Hij ook iets nieuws te melden?
Uitgezonderd Van Schendels Mensch van Nazareth ben ik (nog) niet thuis in de Leben-Jesu-literatuur, inclusief de pil van Renan die nog ligt te wachten...
Dat Judas Iskariot de diepstgelovige discipel was heeft Van Schendel, naar ik begrepen heb, weer van Renan - en Jelsma moet (een van) beiden toch kennen, als auteur van Wie is wie in de mystiek... Maar als JvN het direct tegen hem gezegd heeft is het des te gezaghebbender. Eigenlijk vind ik alleen het vermelden van Zijn vader (zonder hoofdletter) moeilijk te verteren. Jelsma biedt hiervoor een contextuele uitleg die mij wat zwaar op de maag ligt maar die daarom nog niet onwaar hoeft te zijn. En ik vermeld hem hier niet, want ik wil het boek wel aanraden en wil dus niet de inhoud weggeven - het boek is al met al makkelijker te vinden dan Renan of Van Schendel.
Wat er in een naam zit
De persoonlijke noot vooraf is hier wel degelijk belangrijk en onontbeerlijk.
Het christen-anarchisme was voor mij een ontdekking in allerlei opzichten. In de eerste plaats was het de oplossing van een raadsel dat ik al vroeg binnen "de beweging" te horen kreeg, over geheelonthouding en regels ten aanzien van seksueel contact - die ik niet met "het anarchisme" kon rijmen. Hiernaast, en achteraf belangrijker, bood het de andere kijk op het christendom die het mij zelfs mogelijk maakte mij te verzoenen met dit christendom. Let wel: als stedelijke jongeling werd ik geconfronteerd met een dominee die vond dat je op de CPN moest stemmen. Een ander soort hel en verdoemenis, zogezegd. Het christen-anarchisme was een late ontdekking en wellicht toch een tijdige. Niettemin heb ik mij de laatste paar jaar wel afgevraagd voor hoevelen het nog een mogelijk belangrijke ontdekking zou kunnen zijn, nu Nederland zo duidelijk een postchristelijk land is - hetgeen juist onderstreept wordt door het huidige regime (al vraagt nu juist dit wel om een weerwoord binnen een christelijk vertoog).
Het grootste deel van de wereld is zeker niet post-godsdienstig, we hebben hier een mogelijk nieuw ingrediënt voor Jan Romeins Europese afwijking van het Algemeen Menselijk Patroon. Het problematische geval is hier weer Noord-Amerika, toch een verlengstuk en samenvatting van Europa, vooral de Verenigde Staten. Allesbehalve postchristelijk en toch moeilijk als christelijk aan te duiden. Christenen hebben het er moeilijk, zoals de nieuwe monastieken zeggen.
Maar er is ook de aardige kant van het Noordamerikaanse christendom. Men loopt door de stad en komt plotseling een schuurachtig dak tegen waarop een spandoek: Peace! en Support our troops, bring them home. Een kerk! De meeste denominaties in de VS zijn expliciet tegen de huidige imperialistische oorlogen. Naast de zuidelijke baptisten zijn het de in het algemeen slechts als ernstig gestoord aan te merken zogeheten evangelisten die brullen om meer oorlog.
De keuze voor het anarchisme lijkt altijd wel een bekeringsverhaal. Eigenlijk geldt dit voor iedere echte politieke keuze, maar wie doet deze nog in een omgeving die ook wel postpolitiek lijkt te zijn? Wie ligt er nog wakker van het verschil tussen Groen Links, CDA of D66? Nederland is al jaren geleden door enkele verstandige denkers een eenpartijstaat genoemd. Mijn keuze voor het anarchisme is zeker niet bepaald door bovengenoemde dominee - het is de conclusie die ik verbond aan mijn inzet inzake Biafra, vanaf het hier meermalen genoemde magische jaartal tot het bittere einde. Genoemde dominee was evenwel ook niet juist degene die mij bij de kerk hield.
De uitdrukking christen-anarchisme is voorzover ik weet ontwikkeld in verband met Tolstoj, omstreeks het jaar 1890. Louis Bähler gebruikt de term in Nederland voor het eerst in 1893. Tolstoj noemt zijn opvatting van het christendom niet anarchistisch of christen-anarchistisch, maar christelijk. Zijn eigen evangelie, dat wel, maar met universele pretentie, zoals het hoort met het evangelie. Er zijn met name in de Verenigde Staten allerlei losse en toch verbonden groepen die ik, op grond van de criteria die de Nederlandse christen-anarchisten zelf hanteren en die ik in hun voetspoor verder volg, beslist als christen-anarchistisch kan aanduiden. Neem een duik in de vijver van Jesus for president en ontdek dat het christen-anarchisme, al dan niet onder deze naam, een bloeiend streven blijkt te zijn in de VS. De naam wordt zelfs op zijn kop gezet als christarchie. En ik denk dat de Ordinary Radicals het a-woord vermijden, misschien om de verwarring die het oproept uit te bannen. Zelfs als er geen - altijd mediagestuurde - verwarring zou zijn geldt dat de VS niet eens postsocialistisch zijn, zoals Europa. Het socialisme als streven heeft er onder die naam nooit veel betekend (tenzij als iets wat men dan weer als christen-anarchistisch kan etiketteren).
Hoe het zij: doet het er veel toe of men het c.-a. woord hanteert? Het streven is het belangrijkst. Ik moet zeggen dat alles wat je alleen al via het net ontdekt in de VS een beetje overspoelt... Kan het echt waar zijn?
Tot slot een lezing van iemand wiens naam mij wel vaag bekend voorkomt - of.....
Bij de illustraties:
1. Een affiche behorende bij de slotviering van de Jesus-for-president-tournee door de VS.
2. Twee andere JC's over wie veel te zeggen valt in christelijk verband. Van de site van Broad Street Ministry, Philadelphia PA.
3. De filmer van de Ordinary Radicalstournee raakte in Raleigh NC in gesprek met een dominee die campagne voerde voor Obama. Er heerste een vriendelijke sfeer - de Jesus-for-president-avond bleek pal naast een Obamabijeenkomst gehouden te worden. Alles verliep in vrede. Ik wil wel bekennen dat ik haar plaats om geen andere reden dan dat ik haar leuk vind.
Schande... Waarmee we weer bij het persoonlijke terug zijn.
Waar blijven de lofzangen op de vrije markt?
Een half biljoen (half a trillion in het Engels, om de verwarrring te vergroten) betekent vijfhonderd miljard oftwel 500.000 miljoen.
Dit zijn waarlijk astronomische bedragen: het begrotingstekort van de VS voor het komende jaar.
De Dow Jones Index daalde twee procent gisteren vanwege het wat in de luwte gehouden bericht van de sluiting van twee banken in de VS.
Het is merkwaardig dat er geen luidruchtige lofzangen op de Vrije Markt worden aangeheven vanwege deze zoveelste banksluitingen. Ideologen zouden kunnen komen beweren dat het komt doordat er nog niet genoeg vrije markt is. Maar het blijft heel stil op dit front. Dit soort denken is met Milton Friedman meteen helemaal gestorven, wellicht.
Integendeel, een soort nationalisatie - dus de afwenteling van de kosten op het gemeen - is de toegepaste remedie. Als het nog nodig was om te onderstrepen hoe reactionair nationalisatie is - u heeft uw voorbeelden inmiddels wekelijks bij de hand. Weet ik een beter alternatief? Op dit ogenblik zie ik het niet en gelukkig is het ook niet aan mij om recepten te bieden.
28 juli, 2008
De allochtoon en de pannenkoek: de multiculturele samenleving als rancuneleer - 6
Rancune als bindmiddel
Eenmaal zing je allemaal
Allemaal het zelfde liedje:
't is de schuld van het kapitaal!
Michel van der Plas
De jaren zestig waren links, nee anarchistisch, maar eigenlijk was het een tijdperk van herleving van het marxisme, zo wil het de mythemachinerie die er een hekel aan heeft op haar eigen gebrek aan samenhang gewezen te worden. Het diskrediet van het neomarxisme is met een nieuw decennium (nieuwjaarsdag 1980?) ingezet. Ook in academische kringen wil men zich er op voorstaan dat deze wederopleving er geweest is, en dat zij nu toch echt voorbij is. Een merkwaardige opschildering van een zeer nabij verleden.
Het verspreiden van dit verhaal is een manier om een partij als de CPN, of de groupuscules van Mao-bewonderaars, met terugwerkende kracht met de last van "marxisme" te beladen. De vele studenten die zichzelf de voorhoede van de studentenbeweging waanden en lid werden van de CPN (althans in het dagblad De Waarheid opriepen om er op te stemmen) worden alsnog gekroond met een intellectueel en politiek zeer veeleisend -isme, waarvan ze destijds zo goed als geen spoor vertoonden, net zo min als de partij van hun keuze. Ook hier wordt mythe of retoriek verkocht, van een andere soort dan toen deze linkse intellectuelen - laat ik hen dan maar zo noemen - voor de keuze stonden. Het bezwijken voor de totalitaire verleiding betekende nog geen keuze voor "het marxisme".
Dat een zeker links radicalisme tussen zeg 1965 en 1975 de studentenbeweging kleurde, en de jongerenbewegingen in het algemeen, rechtvaardigt deze annexatie achteraf van "het marxisme" nog niet. De volgende stap in deze annexatiedrift is de vereenzelviging van het "reële socialisme" met ditzelfde gedachtengoed en de CPN daarbij. Het is hier niet de plaats of gelegenheid om hier uitgebreid op in te gaan. De Moren hebben hun Schuldigkeit getan, en kunnen voorzover ze nog even belangrijk waren als toen ze de bundel Alles moest anders volschreven, nu de god van de liberale markteconomie en de bijbehorende democratie dienen.
Hierboven is de CPN als het lawaaiige jonge broertje van de sociaal-democratie aangeduid. Dat er vanuit de (erven van) beide kringen tegen een dergelijke kwalificatie gesputterd zou worden, behoort bij het alledaagse spektakel van de politiek in de consumptiemaatschappij. De CPN is een als marxistisch bedoelde afsplitsing geweest van de SDAP (onder de naam SDP, 1909). De bolsjewisering van de partij, inclusief de naamsverandering, doet aan dit gegeven niets af. Dat de adoptie van het leninisme het einde van het marxisme in de partij betekende maakt wel iets uit, maar omdat het marxisme in de sociaal-democratie al een dode letter was moet deze verandering niet overdreven worden.
Het lawaai van de leninistische partijen in het deel van de wereld dat niet van de wurggreep van het kapitalisme bevrijd was, bestond uit de omhelzing van de Werkende Mens, bij voorkeur de Loontrekkende Werkende Mens, meestal kortweg Arbeider of Proletariër genoemd. De liefde is nooit zomaar wederzijds geweest, ook niet in landen als Frankrijk en Italië, waar communistische partijen behoorlijk omvangrijk zijn geworden en tot het einde gebleven. In Nederland is het leninisme nooit aangeslagen. Het grootste succes boekte de CPN bij de eerste verkiezingen na de Duitse bezetting: tien Kamerzetels van de honderd. In hoeverre dit succes meer samenhing met het verzetsverleden van de partij dan met de proletarische retoriek is moeilijk meer na te gaan. Misschien is het echte hoogtepunt van de stromingen ter linkerzijde van de PvdA in Nederland toch in 1972: CPN, PPR en PSP samen zestien zetels, van de honderdvijftig. Hoe het ook zij, noch in 1946 noch in 1972 kan een bloeiend marxisme waargenomen worden in Nederland.
Geen marxisme dus - maar het leninisme, zoals vertegenwoordigd door de CPN is in bepaalde gebieden in Nederland wel een belangrijke stroming geweest: Oost-Groningen, de Zaanstreek, bepaalde Amsterdamse wijken. De CPN heeft op veel plaatsen de positie van het anarchisme à la Domela Nieuwenhuis ingenomen en tot het einde toe behouden. Maar of de traditie in deze streken echt wijst op een strijdbare klassebewuste instelling van het proletariaat is een open vraag. Hoe dan ook, de schets van hoe de kapitalistische maatschappij in elkaar stak was niet sterk verschillend van die van de sociaal-democratie (in vroeger dagen, en waarschijnlijk nog veel later). "Het kapitaal", dat was een groep personen, de hoge hoeden en de dikke sigaren van de politieke prent, waarin ook de zich liberalen noemenden met terugwerkende kracht geloven. Zij daarboven, wij hieronder - het is een kwestie van mensen die schuld dragen. Hier komt de vraag aan de orde wat dan de schuld van die hoge-hoedendragers is. Een existentiële kwestie?
Dat "kapitaal" een verhouding is die men niet zomaar vrij voor het kiezen heeft, een relatie die in alle hoeken en gaatjes van het maatschappelijk leven doordringt en dit volledig bepaalt, en die losstaat van individuele wensen en beslissingen en zelfs van de keuze voor een hoge hoed en sigaar - het zou zich niet voor instant-mythologie lenen, en er vallen met deze mededeling geen stemmen te werven. Toch is deze korte omschrijving de kern van maatschappijanalysen in navolging van Karl Marx (die zich uitdrukkelijk van "het marxisme" heeft gedistantieerd, dus misschien mag men die mythologische kapitalist toch wel een marxistisch spookbeeld noemen). De mythe van de "kapitalist" heeft het schema van "zij en wij" vormgegeven. Op dit schema, waarin de morele schuld uiteraard bij "hen daarboven" ligt, kon goed voortgewerkt worden toen de hoge hoeden en sigaren vervluchtigden en bezit van productiemiddelen merkbaar steeds losser kwam te staan van de beschikking over die middelen. De manager die aan het hoofd staat van (een deel van) een bedrijf is evenzeer loontrekker als degenen die hij of zij commandeert of zacht vermaant. Als de proletarische revolutie om loontrekkenden draait was hier een probleem. Althans, in het schema waarin de schuldige kapitalist een hoofdrol speelt. Omdat toch iemand de schuld moet hebben is de schuldige gebleven. De strijdbare proletariër van de linkerzijde is evenwel in zo goed als weggewaaide mist vervluchtigd. In zijn plaats kwam een ingebeelde coalitie van slachtoffers.
Iedere tijd zijn eigen mythe, schrijver dezes kan ook de schaduw van zijn eigen tijd niet uitbannen, dus de volgende stelling kan ook een mythe inhouden. Toch lijkt het mij dat "de jaren zeventig" wel een nieuwe ontwikkeling te zien hebben gegeven ter linkerzijde: het vormen van het fantomenbondgenootschap van slachtoffers van "hen daarboven". Vrouwen, homoseksuelen, gastarbeiders (buitenlandse arbeiders/allochtonen/etnische minderheden), negers (zwarten, maar dat is een veel grotere categorie dan die van wat in slecht verlichte tijden negers heette), minderbegaafden - kortom, alle soorten mensen voor wie een passend eufemisme te bedenken is in het taalgebruik dat vooral in de Angelsaksische wereld "politiek correct" genoemd wordt. Dit spokenkabinet is slachtoffer, en in principe niet strijdbaar - althans willoos geconditioneerd, althans wachtende op redding, zelfrespect of - wie weet - bevrijding. Dit laatste woord impliceert de mogelijkheid de onderdrukkers te lokaliseren en aan te geven tegen wie gestreden moet worden. Dat zal in Nederland de gezonde, goed opgeleide, heteroseksuele, witte, christelijk/humanistische/atheïstische (joodse?) man met een modaal inkomen zijn. Numeriek misschien behoort deze onderdrukker par excellence ook tot een minderheid, maar moreel en politiek gesproken vormt hij de meerderheid.
Maar beter is het voor dit soort links de onderdrukker niet direct aan te duiden. Hier duikt de mogelijkheid tot brede coalities op. Dat het wereldbeeld van de slachtofferverheerlijking op weinig anders is gebaseerd dan op vage rancunes maakt bondgenootschappen mogelijk die maar op een enkele grens stuiten. De meeste slachtoffers zoals gekoesterd door post-communistisch links (Groen Links en wat zich links daarvan ophoudt) komen aan de beurt in Postbus 51-spotjes of hebben hun kans al gehad. De desbetreffende rancunes zijn gemakkelijk af te leiden en om te buigen. De te bevrijden categorieën van de linkerzijde hebben zelf nooit als zodanig om hulp van deze kant gevraagd hebben; hoe zouden ze het ook gekund hebben? Wel is de overbodigheid van deze linkerzijde duidelijk geworden toen de "slachtoffers" eenmaal geadopteerd waren door de rijksoverheid.
Is "de vijand" van de spokencoalitie het immer dreigende herlevende fascisme, waartegen onveranderlijk de grootst mogelijke parlementaire meerderheden zich zullen uitspreken? Oorspronkelijk waarschijnlijk niet, maar in het kader van de grote coalitie ten aanzien van het verenigd slachtofferdom en om een bepaald engagement te legitimeren dient zich het natuurlijke punt aan om zoveel mogelijk aandacht op te fixeren: op de club(s) met de verkeerde rancune. Dat rancune de dominante politieke opstelling is in brede kringen is geen onderwerp van brede maatschappelijke discussie. De rancune mag echter zeker niet op bepaalde volksgroepen gericht worden die zelf tot de favoriete slachtoffers behoren. Er is in Nederland een kamerbrede en buitenparlementaire consensus die voorschrijft dat vreemdelingenhaat niet mag.
Art Buchwald heeft in het heetst van de Koude Oorlog, de dagen van het McCarthyisme, in een column er voor gepleit dat de overheid iedere Amerikaanse plaats ten minste één communist moest leveren om de goedvoelende vaderlanders iets om handen te geven. De columnist die in navolging hiervan pleit om iedere Nederlandse plaats van tenminste één kaalgeschoren centrumdemocraat te voorzien is naar mijn weten niet opgestaan. De wens zou zeker zo slecht vallen als die van Buchwald. Blijkbaar is de politiek georganiseerde vreemdelingenhaat demonischer dan het communisme in de dagen van de Koude Oorlog. Waarschijnlijk omdat deze haat vereenzelvigd wordt met fascisme, zoniet nazisme, en menig centrumdemocraat beijvert zich als een goede Provo van rechts deze identificatie te vergemakkelijken. Dat de nazi's een racistisch wereldbeeld hadden of hebben staat vast; maar luidruchtige tegenstanders van immigratie met hen vereenzelvigen is - opnieuw - gehoorzamen aan mythen. In het Derde Rijk werd op grote schaal gebruik gemaakt van gastarbeid en werd ook de participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt meer dan aangemoedigd. Dat dit een gevolg was van het feit dat de supermannen aan het front stonden is niet terzake: de kloof tussen hedendaagse mythe en praktijk van toen is zeer opvallend voor wie de geschiedenis bekijkt. De nazistische vreemdelingenhaat diende politieke doeleinden en betrof niet de vreemdeling in eigen land.
Wat het hedendaagse antifascisme impliciet betoogt is dat het antisemitisme en de zigeunerhaat - politiek geëxploiteerd en met gruwelijke consequentie volgens bureaucratische regels op industriële wijze in praktijk gebracht - gelijk stonden aan vreemdelingenhaat. Door deze identificatie neemt men het programma van het racisme eerder expliciet dan impliciet over. Joden en zigeuners waren geen "vreemdelingen", en al helemaal niet zoals geïmmigreerde arbeiders in hoogontwikkeld Europa dit zijn. De uitsluiting betrof mensen van de Duitse nationaliteit, van wie in ieder geval de joden meenden degelijk geassimileerd en geïntegreerd te zijn.
Juist door gezellig kreten te slaken die ontleend zijn aan het gedemoniseerde verleden (heilwensen aan de overwinning of de Rijksgids, toch al zestig jaar dood, bijvoorbeeld - in een taal die nog maar weinigen beheersen in Gidsland Nederland) voldoen de hedendaagse politiek georganiseerde vreemdelingenhaters aan het vereiste van gemeenschappelijke boeman. Ze voorzien in de behoefte van brede lagen om er nu op tijd bij te zijn en in het heden, zoals het de ware strategen betaamt, de vorige oorlog tegen het fascisme te winnen. Natuurlijk is het bestaan van deze politieke stroming een voortdurende belediging van degenen tegen wie zij zich keert, en Frankrijk, Oostenrijk en Vlaanderen laten zien dat een xenofoob "programma" wel degelijk op grote schaal stemmen kan trekken. Het pijnlijke is echter dat het een stroming is die hardop zegt wat "een heleboel mensen" in zekere mate denken ("denken" is al een te groot woord). Hoe gemakkelijk het is het broze, vage universalisme of internationalisme te provoceren, illustreert de combinatie van de kale kop, genaamd "skinhead", de kreet "White power" en de leuze "Eigen volk eerst!" De grofste provocatie schijnt het te zijn de nationale driekleur te voeren, gestikt op het bomberjack - op een enkele scholen is het uitdrukkelijk verboden dit symbool nog te dragen. Provocatie is alleen mogelijk als er iets te provoceren valt. Als de Nederlandse vlag als uiting van fascistische gezindheid wordt uitgebannen is dit een teken te meer dat het fascisme, althans het rabiate racisme, dieper zit dan de populaire eigentijdse mythe wil - en niet beperkt is tot degenen die dit expliciet uitdragen.
"Discriminatie!" - het was de eerste kreet waarmee een ongetwijfeld te gek jongerenblad in het Nederlands zich een tijdje aanprees via de internationale muziekvideozender MTV. Men moet ongetwijfeld concluderen dat het blad op bezorgde wijze zorgwekkende verschijnselen signaleert. Daarmee werd een belangrijke preoccupatie van de opinievormende mediamachine vermeld. Misschien is het goed een wat vergeten Nederlands gezegde in dit verband in herinnering te brengen: wie met pek omgaat wordt er mee besmeurd.
(geschreven 1996, bewerkt 2004).
Kremlinologie van Washington
Als de heersende klasse van de Verenigde Staten rationeel zou handelen zou er geen oorlog in Afghanistan en Irak zijn. Afghanistan is het politiek-geografische produkt van imperialistische ambities die stukliepen: de Britse en de Russische, de Chinese en de Perzische als kleinere strevingen inbegrepen. Als de heersende klasse van de Verenigde Staten rationeel zou zijn, zou zij bedenken dat dit precies de genadeslag van de Sowjet-Unie is geweest: het vastlopen in een onwinbare oorlog in dit land. Op de een of andere manier heeft bij allerlei lui in Washington de gedachte postgevat dat "zij" de Koude Oorlog hebben gewonnen, in plaats van de krijgsheren in de kale stoffige bergen - naast opstandige menigten in Oost-Europa. Zij moeten dit wel denken want de werkelijkheid voorspelt niet veel goeds voor henzelf. Dit lijkt mij te kloppen.
Afghanistan werd al snel aangeduid als het Vietnam van Moskou: de onwinbare oorlog waarvan niet meer viel na te gaan waarvoor hij eigenlijk gevoerd werd. De heersende klasse van de Verenigde Staten is evenwel zo rationeel dat zij allang in haar eigen verhalen over Vietnam gelooft: een soort dolkstootlegende over het thuisfront dat plotseling niet meer wilde, opgestookt door de liberal media (toch zelf eigendom van die heersende klasse). Als je dit eigen verhaal gelooft kan het Vietnam van Moskou geen begrijpelijke metafoor meer zijn. Presidentskandidaat McCain belichaamt de dolkstootversie nu: voortdurend uitgeroepen tot oorlogsheld - hij vloog in een bommenwerper boven Vietnam, werd neergehaald en sloeg na wat ze in Washington nu zelf stevig ondervragen noemen meteen door: een held! - en dus bij uitstek gekwalificeerd meer oorlog te voeren.
Als een heersende klasse rationeel was zou zij niet heersen, zou zij niet bestaan. Behalve wat mij betreft onverdraaglijk geciteer van Lenin en het kwalificeren van de bolsjewistische revolutie als een stap vooruit in de geschiedenis van de mensheid - hoe is het mogelijk, hoe trotskistisch kan men zijn anno 2008 - is dit de oerdenkfout van Gary Leupp in dit artikel (dat hij enkele namen grandioos verhaspelt pleit ook al niet voor hem: Scowcroft, Woodward).
Ik zou het stuk overgeslagen hebben als Justin Raimondo er niet vanochtend op teruggekomen was. Als anarchist van rechts gelooft hij niet in de rationaliteit van de heersende klasse - misschien is dat hoe dan ook het probleem van wat hij "links" noemt.
Wat de vraag levend houdt: zullen de VS Iran binnenkort aanvallen of niet? Nog zoiets merkwaardigs: in de dagen van het reële socialisme had je zoiets als kremlinologie: er moest voortdurend gelet worden op tekenen vanuit de heersende klasse in de USSR (in welker bestaan Leupp niet gelooft, vrees ik). Er is al verscheidene jaren een kremlinologie van Washington, iets waar de mainstream media zich niet mee bezig houden overigens. Niets wat uit het Witte Huis of aanpalende percelen wordt verkondigd kan op zich als waarheid geaccepteerd worden. Klieken liggen overhoop. Betrekkelijk rationelen lijken te strijden tegen de totaal-irrationelen. Wie gaat winnen?
De ongelooflijke massa's op de been voor Barack Obama in Berlijn vorige week stralen het uit: in Europa en elders willen we (jazeker, eerste persoon meervoud, bewust gebruikt) nog zo graag iets goeds van de Verenigde Staten verwachten. Dat men ophoudt andere landen aan te vallen, bijvoorbeeld. Dagelijks wordt onderstreept dat dit een illusie is. Het enige dat we misschien mogen verwachten is dat de VS een president met een kleurtje krijgen (en ook dat moet nog maar afgewacht worden).
Het schokkendste in dit kremlinologisch gehengel en quasi-gediscussieer is dat de mensenlevens in Iran er blijkbaar in het geheel niet toe doen. Net zo min als de levens van mensen in Palestina, Irak, Afghanistan en inmiddels ook Pakistan.
Maar het bloed kruipt waar het niet gaan kan in de VS. Er was de campagne van Ron Paul, er is deze. Er blijft hoop:
27 juli, 2008
RG de 50-quidman schiet een beetje trots vol
Jammer evengoed dat zo weinigen het hebben kunnen genieten: Radio Kemphaan - het station dat zijn schaarse zendtijd ook nog eens besteedde aan de zogeheten pestplaat, ieder uur te draaien (dus twee keer, wetende dat de tape maar anderhalf uur duurde).
De eerste was de enige echte Ik verveel me zo van Drukwerk, uitgegeven door Jongeren Amsterdam Noord en daar ter plaatse opgehaald. Zeldzaam, en nepversies weigeren we natuurlijk.
Deze drie grensverleggende tracks stonden wel op het bekende kanaal.
Insight van Joy Division, niet los te zien van Ian Curtis' einde, maar net ervoor, ieder uur..
Your gold teeth II, Steely Dan - niet gehinderd door binding aan actualiteit
Fodderstompf, Public Image Limited. Achteraf een beetje Python-achtig...
De eerste was de enige echte Ik verveel me zo van Drukwerk, uitgegeven door Jongeren Amsterdam Noord en daar ter plaatse opgehaald. Zeldzaam, en nepversies weigeren we natuurlijk.
Deze drie grensverleggende tracks stonden wel op het bekende kanaal.
Insight van Joy Division, niet los te zien van Ian Curtis' einde, maar net ervoor, ieder uur..
Your gold teeth II, Steely Dan - niet gehinderd door binding aan actualiteit
Fodderstompf, Public Image Limited. Achteraf een beetje Python-achtig...
Labels:
Joy Divison,
Public Image Ltd.,
Radio Kemphaan,
Steely Dan
1968: samenvatting of afronding van de serie
Het jaartal 1968 heeft een haast magische klank, en om goede redenen. Het was het eerste jaar sinds 1848 waarin wereldwijd revolutionaire woelingen de heersende klassen in een paniek brachten die nog steeds niet is uitgewoed. Ik kom hier op het einde op terug. En het is nog steeds niet zover dat er met enige afstand – zonder wrok of naijver, zo dit ooit echt kan – een Integraal Geschiedenisboek over dit jaar geschreven zou kunnen worden, zoals Romein of Hobsbawm gedaan hebben over andere perioden. Mark Kurlansky’s 1968 – the year that rocked the world is – helaas – tezeer journalistiek, en heeft zijn fouten en tekortkomingen (Frankrijk komt er wel zeer bekaaid in af, Pakistan en Noord-Ierland worden in het geheel niet genoemd).
1848 was het woelige jaar van Europa en Zuid-Amerika, niet van de rest van de wereld. 1968 was wel mondiaal – een populaire verklaring achteraf is de werking van het nog nieuwe maar wel al overal populaire mediium televisie. Of “de media” echt een hoofdrol gespeeld hebben is een vraag die evenwel nog beantwoord moet worden. Er zijn strijdvormen die wel degelijk van elkaar zijn afgekeken – sit-ins, bezettingen – maar de omstandigheden waren bijna overal verschillend en er moeten steeds afwegingen van de plaatselijke omstandigheden een rol hebben gespeeld.
Zeer televisonair was wat er gebeurde in de Verenigde Staten na de moordaanslag op Martin Luther King, op 4 april. De geweldloze burgerrechtenbeweging was hiermee op haar eindpunt. De zwarte wijken in de grote steden kwamen in opstand, dagelijks waren er beelden van in brand staande binnensteden, wat al meteen de indruk maakte van een revolutionaire situatie in de kapitalistische Metropool bij uitstek. Een week later, op 11 april, werd – kopieergedrag – een poging gedaan de Westduitse studentenleider Rudi Dutschke dood te schieten – een aanslag die Dutschke op termijn fataal is geworden, de dader heeft in de gevangenis zelfmoord gepleegd. Nu stond ook de Duitse Bondsrepubliek op zijn kop. Een paar weken later volgde Frankrijk, waar de oproerpolitie een studentendemonstratie in Parijs hard te lijf ging en de barricaden verrezen op 10 mei. De Media van de wereld waren bij de hand, want in Parijs zouden vredesbesprekingen beginnen tussen de Verenigde Staten en (Noord-)Vietnam. Een dergelijke aanwezigheid van niet-embedded journalisten was een publicitair buitenkansje dat zich niet gemakkelijk weer zal voordoen. De onrust onder de studenten sloeg over naar de arbeidersklasse: op den duur staakten tien miljoen mensen gedurende een maand. Bedrijven werden bezet, mogelijk zelfbeheer werd besproken, Nantes was een weeklang een Commune. Een aanbod tot loonsverhoging werd honend afgewezen. Tot de staking alsnog verliep. De contrarevolutie vond via de vakbonden en de stembus plaats en de nederlaag door dit laatste middel was overweldigend. De Gaulle had voorlopig gewonnen.
“1968” deed veel landen aan: het Verenigd Koninkrijk, België, Frankrijk, Duitsland, Polen, Tsjechoslowakije, Spanje, Italië, Griekenland, Turkije, de Verenigde Staten, Canada, Mexico, Egypte, Pakistan, Japan, China – de lijst is verder aan te vullen. Waar kwam het vandaan? Een moeilijke vraag. Uit de diepten van de kapitaalsverhouding vermoedelijk, het einde van het Gouden Tijdperk stond voor de deur. Waar ging het heen? Naar Chili 1970, Pakistan/Bangladesj 1971, Griekenland 1973-74, Portugal 1974, Nicaragua 1979 (Iran 1979 laat ik even rusten) – maar ook de omwentelingen van 1989 in Midden- en Oost-Europa en de bezetting van het Plein van de Hemelse Vrede in Peking in hetzelfde jaar kunnen als onderdeel van het lange jaar 1968 gezien worden. De vrolijke vastberaden revolutie klinkt door in het andersglobalisme dat zich regelmatig manifesteert en de heersende machten telkens weer razend weet te maken. Hoort dit ook bij het Lange Negentienachtenzestig? In ieder geval is het anti-autoritaire socialisme, het anarchisme dat niet altijd zo genoemd wil worden, aan zowel 1968 als het andersglobalisme verbonden. 1968 is het punt waarop het wereldwijd voor het eerst sinds de Tweede Wereldoorlog (weer) aan de orde is. Nederland kende een soort remmende voorsprong na Provo, vandaar dat het nadrukkelijk niet in de lijst van “1968” zelf voorkomt.
Heersende klasse in paniek – de uitdrukking is hierboven gevallen. In 1968 viel geen enkele regering tengevolge van de onrust, tenzij men het terugtreden van Johnson als presidentskandidaat zo telt. Wel werd de val van De Gaulle ingeluid, en op termijn die van het militaire regime in Pakistan, en meer. De bezetting van Tsjechoslowakije kan als een paniekhandeling gezien worden. In de reëel bestaande Democratische Wereld ging het organiseren van de preventieve contrarevolutie, zoals Herbert Marcuse haar al meteen noemde, op andere wijze, al had de reactie ook militaire trekjes, vooral in de Verenigde Staten. De zwarte en inheemse bewegingen werden er door infiltratie en provocatie de steeds uitdijende gevangenissen ingeloodst. Een op de honderd VS-ingezetenen zit achter tralies, en dit getal is nog geflatteerd. Bijna overal is na een ideologische oorlogvoering de publieke sector – behalve het gevangeniswezen – uitgekleed en staat de zogenaamde sociale zekerheid onder zware druk (die moet “hervormd” worden).
De ideologische strijd rond “1968” is zwaar. Er heet van alles mis te zijn in de reëel-bestaande democratische marktparadijzen, en het is allemaal de schuld van 1968 of bij uitbreiding van het hele decennium, “de jaren zestig”. Of het nu de echtscheidingscijfers zijn, het gebruik van drugs, de onmogelijkheid voldoende kanonnenvoer in dienst te krijgen voor de vele oorlogen die men op het programma heeft, de kassadame die niet kan rekenen, de zogeheten integratieproblemen van even zogeheten allochtonen: het is de schuld van de jaren zestig. Alles moest namelijk maar kunnen. Een grootmeester in dit ideologische gekwaak was de VVD-uitzendkracht van Shell in de politiek (de PvdA heeft er ook wat), Bolkestein, die godbetert nog als intellectueel in de Nederlandse politiek is afgeschilderd ook. En die nooit ter verantwoording is geroepen voor de rol van zijn partij in de jaren zestig en erna. In Duitsland is het een volkssport geworden om de jaren zestig onder schot te nemen, speciaal voor de voorstanders van de Nieuwe Burgerlijkheid – de terugkeer van die goede oude jaren vijftig is gewenst (toen de ex-nazi’s het nog volop voor het zeggen hadden). In Duitsland zijn in de vorm van de rood-groene coalitie 68-ers inderdaad even aan de macht geweest, en we weten wat dit inhield.
Als men geen verhaal kan beginnen over een regering die decreteerde dat alles moest kunnen – want die is er nu eenmaal nergens geweest – dan is het afschilderen van de revolutionaire woelingen van ’68 en omstreken het grote karwei. Het ging hier om een normvervaging in de hand werkend relletje van verwende rijkeluiskinderen, wordt de mediaconsument voorgehouden. 1968 als een studentengeintje, weer eens wat anders dan zooien, is de suggestie. De rijkeluiskinderen van toen worden ideologisch aangevuld met de hedendaagse hardwerkende mensen die het toch al zo zwaar hebben met de benzineprijs en de pensioendruk. Of een behoorlijke historiografie hier veel zal helpen is de vraag. Veel meer dan de ideologische prietpraat confronteren zit er niet in, en het is moeilijk dit te doen binnen de media zelf die deze ideologie dagelijks bezorgen. Maar het is niet onmogelijk. En tenslotte: “1968” had het ook niet gemakkelijk, maar het was er en het blijft staan als een teken aan de wand voor de heersende klassen: uw dagen zijn hoe dan ook geteld. Al weten we niet wanneer de volgende grote uitbarsting komt – komen zal zij.
26 juli, 2008
De allochtoon en de pannenkoek: de multiculturele samenleving als rancuneleer - 5
Op weg naar de niet-gemaakte samenleving
Het hoogste onzer idealen
is fusie met de liberalen
Oppositionele tekst op een
"socialistisch strijdlied"
"De bevrijding van de arbeidersklasse kan alleen het werk van de arbeiders zelf zijn - Karl Marx". In de vroege tijden van de Nederlandse sociaal-democratie sierde deze spreuk wel verkiezingsaffiches. Men moest op deze spreuk de juiste reactie vertonen: stemmen op een kandidaat van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij. Deze met een bepaalde mythe spelende propaganda heeft destijds gewerkt. "De arbeidersklasse" heeft als zodanig nooit unaniem op de sociaal-democraten gestemd, maar al gaat er enige suggestie van het citaat uit, hiertoe riep de spreuk ook niet op. De belangrijkste suggestie was, - ook in de naam van de partij kwam dit tot uitdrukking -, dat het hier een partij voor en zelfs van arbeiders betrof. Een partij tevens die het geestelijk erfgoed van de schrijver van Das Kapital beheerde.
Marx en Darwin zijn al bij hun leven mythologische geestelijke vaders geworden, tegen wil en dank grondleggers van een -isme waar zij maar zeer zijdelings voor verantwoordelijk gesteld kunnen worden. Darwin werd al snel vereenzelvigd met de slagzinnen survival of the fittest en struggle for life, kreten die op hun beurt tot een cirkelredenering leidden die tot de uiterste consequenties van het racisme aanleiding hebben gegeven (en zo beslist ook hun eigenlijke geestelijke vader, de anarcho-liberaal Herbert Spencer ontgroeid zijn). Marx werd vereenzelvigd met eenvoudige leuzes als "De rijken worden steeds rijker, de armen worden steeds armer", een uitspraak die nog steeds een gemeenplaats is die met een sombere hoofdknik begroet dient te worden - en omdat de spreuk even juist als onzinnig geacht kan worden kan zij wonderen verrichten bij de definitieve weerlegging van het dwaallicht Marx. Een andere aardige methode om Marx te falsificeren is de tekst van Pottiers Internationale aan een kritisch onderzoek te onderwerpen en vast te stellen dat het lied niet de waarheid spreekt.
De geciteerde leuze met betrekking tot de bevrijding van de arbeidersklasse evenwel is echt van Marx afkomstig (misschien met hulp van Engels, want de zinsnede komt uit het Communistisch Manifest). Daarmee is zij niet plotseling waardevoller of juister dan wat Marx verder wordt toegeschreven. Afgezien van dit bepaald niet geringe probleem kan men zich afvragen: "was een stem op de S.D.A.P. een stap in de richting van deze bevrijding?" De vraag is zo retorisch als het gebruik van de kreet door deze partij destijds.
De propagandistische projectie, de contemporaine mythe, daar gaat het om. Naast het lawaaiige, nagekomen marxistische broertje, het communisme, waarbij het komische effect van de herhaling tot tragische proporties is uitgegroeid, is de sociaal-democratie uniek in het creëren en koesteren van mythologieën rond het eigen bestaan. Het karakter van arbeiderspartij, het aanbieden van bevrijding aan de arbeidersklasse, het borg zijn voor de minstbedeelden - het zijn mythes die nog steeds met de sociaal-democratie geassocieerd worden en die nog steeds voor teleurstelling en verbittering zorgen bij degenen die er in geloven en die steeds geconfronteerd worden met het barse gegeven dat mythen zelden met tastbare werkelijkheden overeenstemmen.
Sommige mythen rond deze politieke stroming worden langzaamaan ontmanteld. Naarmate de regelingen van staatswege die men aanduidt met de term "verzorgingsstaat" door regeringen met forse inbreng van de sociaal-democratie worden afgeschaft sneuvelt met terugwerkende kracht het verhaal dat het hier een "socialistische verworvenheid" betreft. De rol van de christen-democratie wordt als zeker even belangrijk erkend voor de opbouw van de verzorgingsstaat (en bij de afbraak ervan, tot op zekere hoogte). Wat buiten beschouwing blijft is de rol van de liberalen, die in veel opzichten doorslaggevend zijn geweest bij het leggen van de grondslagen van de staatsrol op dit punt. En, niet te vergeten, bij het totstandkomen van openbare nutsbedrijven, de zogeheten natuurlijke monopolies die het best door de overheid verzorgd konden worden. Liberalen hebben hoge hoeden, driedelige pakken, een dikke sigaar in hun mond, willen de werkman klein houden en overal de heilzame marktwerking doorgevoerd zien (waarschijnlijk gelooft men ook in die kring in deze mythe). Liberalen als Treub en Quack draaien zich driftig om in hun graf bij het voor iedere toeschouwer met enig gezond verstand stuitende tafereel van de uitverkoop van overheidsbedrijven: spoorwegen, PTT, tot de Staatsuitgeverij aan toe. De mythe is dat overheidsbedrijven socialistisch zijn, en de wind waait nu uit de liberale hoek - en beide stromingen leven naar de mythen die vooral op cartoons en andere efemere mediauitingen gebaseerd zijn.
Er spoken echter meer mythen om de sociaal-democratie heen dan om de liberalen, en de sociaal-democratie is ook het meest geneigd de mythen van oudsher serieus te nemen. "Het gebroken geweertje" is een antimilitaristisch symbool dat beslist niet typisch sociaal-democratisch was, maar dit speldje wordt wel in hoge mate verantwoordelijk gesteld voor de bedroevende staat van "onze defensie", zodat de Duitsers het in mei 1940 wel heel gemakkelijk hadden. Een knappe prestatie als men bedenkt dat de sociaal-democratie tot de tiende mei 1940 amper een jaar heeft deelgenomen aan een Nederlandse coalitieregering.
De grootste hedendaagse mythe is die van de maakbare samenleving. Lang, lang geleden, in die zondige jaren zestig en ook nog in de jaren zeventig geloofden "we" in de maakbare samenleving, luidt het mythologische zelfbeklag en -bedrog. Inmiddels zijn "we" er achter gekomen dat de samenleving niet maakbaar is. Een interessant groot verhaal in een tijd die de grote verhalen voor beëindigd verklaard houdt. Het problematische is hier evenals met betrekking tot het gebroken geweertje de pijnlijke vraag: "Geachte sociaal-democraten, stel dat het klopt: wanneer bent u in de gelegenheid geweest de zonden waarover u nu zo'n berouw voelt, te begaan?" Op nationaal niveau, antwoord ik hier maar even, ruim een jaar in het kabinet-Cals (1965-1966), maar dan wel in coalitie met katholieken en gereformeerden; en in het kabinet-Den Uyl, met dezelfde coalitiegenoten plus wat christen-radicalen en neo-vrijzinnig-democraten. Niet die maakbare samenleving is uw treurige fout, maar uw pretentie van foutenmakerij die met terugwerkende kracht in een soort politieke almacht wordt vertaald, die in feite nooit heeft bestaan.
Misschien is de sociaal-democratie niet almachtig in bepaalde gemeenten, maar op gemeenteniveau heeft zij wel de rol vervuld van de communistische partij in sommige vroegere oostbloklanden (aangevuld dus met de zogenaamde blokpartijen). In een stad als Amsterdam, is de paradigmawijziging goed te volgen. Toen de samenleving nog maakbaar was lieten de sociaal-democraten en hun blokpartijen onder groot politievertoon de oostlijn van de metro aanleggen. En nu de samenleving niet maakbaar blijkt is de plaatselijke paarse coalitie bezig een noord-zuidlijn van de metro aan te leggen. Eerst was het verhaal dat de nieuwe arbeiderswijk de Bijlmer goed bereikbaar moest zijn. Nu moet de binnenstad goed bereikbaar zijn. Dat is zij namelijk ondanks die oostlijn klaarblijkelijk niet (de samenleving was immers niet maakbaar). In het eerste geval werden "autochtone bewoners" als kroongetuigen aangevoerd, zoals al eerder vermeld, in het tweede is de Kamer van Koophandel de aangewezen maatschappelijke medestander. De te fabula narratur, zou Marx geschreven hebben - dit verhaal gaat over u, niet-Amsterdammers.
De steeds meer terugtredende overheid heeft het intussen druk met jaarlijks veranderende regelgeving. Op een onbewaakt ogenblik wordt een studenteneis uit de dagen van "de enige echte" Maagdenhuisbezetting ingevoerd: studieloon - iedere student krijgt een beurs, ongeacht het inkomen van de ouders. Resultaat: een enorme toeloop op het hoger onderwijs. Ieder jaar verandert - verslechtert - er iets aan deze beurs, waarbij men ook nog het lumineuze idee krijgt van de gedwongen winkelnering ten aanzien van het openbaar vervoer voor studenten. Wat iedereen heeft zien aankomen, behalve de terugtredende overheid in dit geval namens professor Pim: de treinen zitten stampvol studenten die er uithalen wat er in zit. Over hoe er voortdurend gesleuteld wordt aan vorm en inhoud van het (hoger) onderwijs hoeven we het niet te hebben. De manier waarop regelingen op het gebied van sociale wetgeving om de haverklap veranderd worden (het ziekenfonds is bijvoorbeeld net zo'n interessant object voor het terugtreden als de studiebeurzen) laten we maar terzijde. Wel natuurlijk de ongelooflijke stortvloed aan plannen die "werk, werk en nog eens werk" op dienen te leveren, en die als zichtbaar resultaat hebben dat de conducteur als banenprojectje weer (even?) op de tram zit, en menige winkelstraat wordt opgevrolijkt door opzichtig geklede groepjes van hoofdzakelijk "allochtonen" die geacht worden de politie te bellen als er onraad is. Surveillance is een van de hoofdtaken in de plannen van de sociaal-democratie die de liefde voor de arbeid al in haar partijnaam tot uitdrukking brengt.
Een van de opmerkelijkste blijken van de niet-maakbaarheid van de samenleving is de Werdegang ten aanzien van de spelling van het Nederlands. Aquaduct en produkt, bessesap en koeienvla - een warwinkel was het waarin iedereen in de praktijk (practijk?) maar raak deed. Het bloed dat ordenen wil zal kruipen waar het niet gaan kan. Het resultaat is de fameuze nieuwe pannenkoek waar niemand op zat te wachten, maar die als monument van terugtredende overheid en onmaakbaarheid van de samenleving wel verplicht zal zijn in eindexamendictee en sollicitatiebrief. In het nieuwe Groene Boekje zijn de quagga en de chihuahua niet te vinden, evenmin als de şiş kebap. Wel de moslimterrorist, de moslimsluipschutter en de moslimfundamentalist. Het mag dan ook geen verrassing heten dat het nieuwe Groene Boekje volgens een der samenstellers een bijdrage aan de multiculturele samenleving is.
De multiculturele samenleving is een van die zegeningen die als het ware organisch, spontaan en geheel zonder overheidsoptreden - de overheid immers treedt terug, de samenleving is niet maakbaar - tot stand zal komen op een nog nader te bepalen tijdstip. Het steeds verder beperken van de voorraad betaalbare sociale woningbouw heeft er dus niets mee te maken. Het concentreren van niet al te grote nieuwbouwwoningen "in de sociale sector" en de grotere op verschillende plaatsen heeft niets met geplande gettovorming te maken (u wilt toch niet insinueren dat "die andere culturen" grotere gezinnen hebben?). Het sluiten van een openbaar badhuis om het onmiddellijk als gesubsidieerde hamam te heropenen dient als een positieve bijdrage gezien te worden. Het organiseren van zwemuurtjes voor "buitenlandse vrouwen" (zouden Engelse daarbij inbegrepen zijn? zou je je paspoort moeten meenemen?) in gemeentelijke zwembaden - o zalige terugtredende overheid - is een positieve bijdrage. Het bemoeilijken van huwelijken tussen Nederlanders m/v en mensen uit allerlei "buitenlanden" (is men ten aanzien van België of Zwitserland even streng als ten opzichte van de Filippijnen?) heeft niets met de van regeringswege zo vurig gewenste multiculturele samenleving te maken.
Toen de samenleving nog maakbaar was bleek het mogelijk de (laatste) volkstelling effectief te saboteren, omdat er bij heel wat mensen twijfels waren ten aanzien van de privacy. Toen was de sociaal-democratie overigens in de oppositie. Nu de samenleving niet meer maakbaar is is eerst zonder gemor van belang de identificatieplicht "op de werkplek" ingevoerd, en vervolgens een algemene. Terugtreden, zei hij, gaat van au. Het creëren van de niet-gemaakte samenleving is een heel karwei dat nog veel meer wetgeving met zich mee zal brengen en evenals de meerjarenplannen van de reëel-socialistische samenlevingen zullen ze van succes naar succes gaan. Of het net zo goed zal aflopen is een open vraag. Mocht de sociaal-democratie het onvermijdelijke démasqué overleven dan zal zij weer naar het wapen van zelfkritiek en -beklag moeten grijpen, omdat links en rechts van oudsher van haar het meest verwacht wordt, en de mythen die zij om zichzelf heeft gebouwd de verwachtingen ook voortdurend oproepen. De overlevingskans lijkt nu gering, maar het valt niet te zeggen of er voor haar niet weer andere tijden komen.
(Geschreven 1996, bewerkt 2004)
25 juli, 2008
Praktisch idealisme - toen
Nederland heeft al eerder kennis mogen maken met het praktisch idealisme, zoals belichaamd in de Praktisch-Idealisten Associatie of P.I.A. (1919-1931). Het streven van deze organisatie was tegelijkertijd nogal wat ruimer dan een keertje de tram nemen maar ook ongrijpbaarder. Praktisch-idealisme hield een streven naar geestelijke ommekeer in, een verandering die de wereld verder als het ware vanzelf ten goede zou komen. De politiek-geestelijke positie van de P.I.A. valt het best te beschrijven aan de hand van het Nederlandse christen-anarchisme, dat er in georganiseerd verband aan voorafging. Het christen-anarchisme zou men een combinatie van christendom en anarchisme kunnen noemen, maar dan van een hogere synthese dan wat men wellicht bij deze combinatie kan bedenken. Welnu, de P.I.A. zou getypeerd kunnen worden als christen-anarchistisch, maar met aftrek van het anarchisme, zeker in de beginjaren. Het streven, dat zich op ijle hoogten lijkt te bevinden, krijgt daarmee zijn plaats. Jac. van Rees, een van de drijvende krachten van het Nederlandse christen-anarchisme rond de eeuwwisseling, vond hier tenslotte weer een organisatorisch verband.
De P.I.A. is opgericht door de theosoof en jurist J.J. van der Leeuw, die ook af en aan Algemeen Leider is geweest. De P.I.A. hechtte groot belang aan leiderschap, ook al was een leider zonder onderscheid des persoons aan te wijzen (niet: te kiezen) en desgewenst afzetbaar, vandaar de bovenstaande kwalificatie als niet-anarchistisch. De beginselverklaring:
“Inplaats van ons te laten meesleepen door de verkeerde sleur en te laten verlammen door gewoonte, willen wij onszelf blijven, waar we ons ook bevinden, en steeds blijven streven, naar de volgende idealen te leven:
Wij willen de menschheid dienen, in plaats van eigen eer en voordeel na te jagen.
Wij willen onze lagere natuur beheerschen, inplaats van haar onbeteugeld te laten.
Wij willen de innerlijke werkelijkheid der dingen onderscheiden van hun uiterlijken schijn.
Met alle gelijkgezinden willen wij in eenheid samenwerken om, bezield door deze idealen, een betere samenleving te vormen, en we zullen ons hierbij door geen uiterlijke verschillen laten verdeelen.”
Het blad van de P.I.A., oorspronkelijk Praktisch-idealisme geheten, al spoedig hernoemd in Regeneratie, stelt zich ten doel:
“Het aanwijzen van den Nieuwen Geest, die over de menschheid aan het komen is, het wakker maken en versterken van dien Geest, en het aangeven van den opbouw, dien de Nieuwe Geest tot stand zal moeten brengen. Kortom, mee te werken aan het regenereeren der samenleving op elk gebied.”
Het ware idealisme is dienend. De P.I.A. wilde idealistische kennis paren aan praktische kennis – Geloof en Rede zouden moeten samenvallen. Praktisch-idealisme hield tevens het onderschrijven van een religieuze gezindheid in die naar de termen van J.J. van der Leeuw erkenning van een Wereldlichaam inhield. Tot omstreeks 1925 kan gesteld worden dat de P.I.A. theosofisch was, de kampen die tot dan georganiseerd worden lijken jongeren te recruteren voor de Theosophische Vereeniging.
Als de gedoodverfde Nieuwe Wereldmeester Krishnamurti uitdrukkelijk te kennen geeft niet de verwachte nieuwe Leraar te zijn wordt de band met de theosofie vanzelf losser. Een echte organisatie kan de P.I.A. eigenlijk niet genoemd worden. Uit het tijdschrift kan begrepen worden dat er plaatselijke afdelingen waren, die een Leider hadden, maar van een organisatie die zich doeleinden stelt kan eigenlijk niet gesproken worden. Afdelingen worden geacht zich te scholen aan de hand van uitgebreide opgegeven literatuurlijsten – waar vanuit (christen)-anarchistisch oogpunt overigens niets mis mee is: Van Eeden, Ortt, Carpenter, Trine, de gebroeders Van den Bergh van Eysinga, Bölsche en meer namen die de boekenkast van toenmalige anarchisten met religieuze inslag gesierd hebben. Dat er op deze wijze en op dit niveau aan scholing gedaan werd zegt iets over het publiek dat de P.I.A. aantrok en bereikte. Dit kan nooit eenvoudig-proletarisch zijn geweest, ook al streefde de P.I.A. naar doorbreking van de klassegrenzen.
Aangezien er geen formeel lidmaatschap met daaraan verbonden kosten was valt moeilijk te zeggen hoe groot de P.I.A. was. Op grond van het te schatten aantal abonnees van het blad kunnen het er nooit meer dan enkele honderden zijn geweest, per afzonderlijk jaar. Maar ook hier kan men zeggen: kwantiteit zegt niets over kwaliteit. De betrokkenheid bij de P.I.A. moet intens zijn geweest.
Midden in de zomer werden er kampen georganiseerd voor de praktisch-idealisten, waarvan het programma herinnert aan de cultuur van andere jeugdbewegingen als de geheelonthouders en ook de AJC. Volksdansen, literaire avonden, diepe gesprekken bij het kampvuur, inleidingen door belangwekkende ouderen: voor het kamp in Hellendoorn in 1928 kunnen Boeke en Methöfer, natuurgenezer Hettema, filosoof Schoenmaekers en dichter Beversluys (zo gespeld) gesignaleerd worden. Kees Boeke was een vaste gast op de kampen, voorzover ik kan nagaan. Zijn bijdragen werden dan ook zeer gewaardeerd.
Een zekere verwantschap met anarchistisch streven in het algemeen kan bij dit praktisch-idealisme wel vastgesteld worden. In de eerste plaats moeten doel en middelen met elkaar in overeenstemming zijn: niet-idealistische middelen kunnen niet tot een ideale samenleving leiden. Deze is gebouwd op onzelfzuchtigheid: “Kapitalist zijn of communist is een kenmerk der ziel, niet der uiterlijke omstandigheden. Alleen de innerlijk-dienenden kunnen de nieuwe orde opbouwen.” Wie hier negentig jaar later bij fronst moet bedenken dat sociaal-democratische prominenten als Van der Goes van Naters, Wiardi Beckman en Thomassen hun eerste politieke schreden hebben gezet bij de P.I.A. Het beoogde doel klinkt wellicht christen-anarchistisch, zij het dat ik in die kringen nooit theocratie als iets nastrevenswaardigs ben tegengekomen:
“Het praktisch-idealisme onderscheidt doel en weg, en het ziet in dat de menschheid naar communisme en de ware anarchie of theocratie, ontwikkelt maar weet tevens dat deze uiterlijke ordeningen pas mogelijk zijn wanneer de ziel der menschheid in haar ontwikkelingsgang dit punt bereikt heeft. Ze eerder te brengen is onhistorisch en brengt slechts een grootere hel. Diegenen nu die zoo een beetje mee bolsjewieken moeten goed beseffen, dat zij mede schuldig zijn aan de gevolgen van een beweging waarvan de stelregel is, het doel heiligt de middelen.”
(Met theocratie wordt ongetwijfeld naar de letterlijke betekenis de heerschappij van God bedoeld, dus niet van georganiseerde mensen).
Met het wegvallen van de theosofen als belangrijke kracht achter de P.I.A. kiezen veel leden expliciet voor religieus socialisme of –anarchisme. Dit beviel mensen als oprichter Van der Leeuw en een prominent lid als de vliegenier Viruly niet. Omstreeks 1930 geeft scheidend redacteur van Regeneratie A.J. Gaastra toe dat er allang geen Associatie meer is, er zijn ook geen zusterorganistaies in andere landen en hij vindt dat het Idealisme intussen ook ver te zoeken is. Het enthousiasme is weg, het jonge is er af.
Toch waagt een nieuwe redactie, onder wie Carel D. Lopes de Leão Laguna, de uit christen-anarchistische kring afkomstige Mellie Uyldert en Bob Levie, zich aan een nieuwe jaargang. Er wordt echter wanhopig om nieuwe abonnees gevraagd, en deze komen er niet. Levie luidt het blad uit op 31 december 1931. Hij stelt vast dat het blad geen levensrecht meer heeft. Een vermoeide en wat bittere constatering:
“men moet geestelijk en materieel wel in een zeer bijzondere positie zijn om lange tijd in dit geloof of deze illusie te kunnen verblijven.”Hij komt op haast het tegendeel van het vroeger betoogde uit:
“Vooral in deze crisistijd ondervinden we, dat ook het zijn het bewustzijn bepaalt, zullen ten slotte de meest orthodoxe historisch idealisten tot de erkenning moeten komen, dat er een voortdurende wisselwerking bestaat tusschen innerlijke en uiterlijke factoren, tusschen wil en omstandigheden, tusschen individu en milieu.”
De geheelonthouders-, de vrijzinnige, sociaal-democratische en andere jeugdbewegingen, de vredesbeweging en meer (het religieus-anarchisme kreeg veel aandacht in de laatste jaargangen) zijn er om de voortgang van het idealisme in banen te leiden. Maar de tijd van hemels idealisme is voorbij. Met het blad komt er een einde aan de organisatie die toch al geen organisatie was.
(Ter vervanging van de noten die de papieren versie in het Vijftiende jaarboek Anarchisme ondersteunen enkele verwijzingen naar eerdere opmerkingen op dit log.)
Hoe anarchistisch bent u?
Een oplettende lezer v/m wees mij erop dat Ashanti Omowale inmiddels echt wel een nieuwe site heeft, dus of ik de link wil aanpassen. Goedgoed.
Evenwel, op zijn nieuwe oude site zag ik een aardige verwijzing naar deze tekst van David Graeber (in het Engels).
De volgende vraag van de genoemde tekst vind ik te eenvoudig geformuleerd. De diskwalificatie van politici in deze termen zou ik niet willen gebruiken. Was het maar zo eenvoudig. Maar dan denk ik even aan Balkenende, Verhagen en Bos, en denk ik: misschien toch maar zo? Graeber heeft natuurlijk pakweg de McCains, Bushen en Clintons in gedachten. Oordeel zelf:
Do you believe that most politicians are selfish, egotistical swine who don't really care about the public interest? Do you think we live in an economic system which is stupid and unfair?
Wat is hierop uw antwoord?
Evenwel, op zijn nieuwe oude site zag ik een aardige verwijzing naar deze tekst van David Graeber (in het Engels).
De volgende vraag van de genoemde tekst vind ik te eenvoudig geformuleerd. De diskwalificatie van politici in deze termen zou ik niet willen gebruiken. Was het maar zo eenvoudig. Maar dan denk ik even aan Balkenende, Verhagen en Bos, en denk ik: misschien toch maar zo? Graeber heeft natuurlijk pakweg de McCains, Bushen en Clintons in gedachten. Oordeel zelf:
Do you believe that most politicians are selfish, egotistical swine who don't really care about the public interest? Do you think we live in an economic system which is stupid and unfair?
Wat is hierop uw antwoord?
Ook een veertiende juli
24 juli, 2008
De allochtoon en de pannenkoek: de multiculturele samenleving als rancuneleer - 4
IMMIGRATIELAND
Schiedam is naar Nederlandse maatstaven een oude stad, die in de zeventiende eeuw al een rijk verleden als haven, vooral als vissershaven, achter zich had. Door verzanding van de Oude Maas verloor de stad geleidelijk de concurrentieslag met Vlaardingen, en het ondernemende deel van de bevolking kreeg de lumineuze inval over te schakelen op een vorm van nijverheid: het distilleren van jenever. Het hiervoor benodigde koren kon nog wel aangevoerd worden over het water. Verder was er eigenlijk geen enkele andere voorbeschikking voor de stad om beroemd te worden door de drank dan dit besluit van een aantal inwoners.
Het beginnen van een distilleerderij vergde niet veel investering, het bezit van een huis met een flinke zolder was in principe al genoeg om ondernemer in deze branche te worden. Velen kwamen niet ver als zelfstandig ondernemer, anderen werden groot, en hun namen zijn nog steeds bekend. En de industrie trok arbeiders aan, uit de eigen stad, uit de streek en gaandeweg van verder. Een in de achttiende eeuw steeds groeiend deel van de bevolking van de stad werd gevormd door "Bovenlanders", mensen uit de streek die grenst aan waar de Rijn "ons land" binnenkomt. Als Nederland een levende traditie van irredentisme zou hebben zou het gebied algemeen worden aangeduid als "de Duitse Nederlanden". Maar hoewel men zich nog wel iets kan voorstellen bij de Zuidelijke Nederlanden, België en Luxemburg dus, en desnoods bij de Franse Nederlanden (het gebied dat onder Lodewijk XIV geannexeerd is) is er in de nationale inbeelding geen ruimte om de betrekkelijkheid van de Nederlandse oostgrens te zien. Dat in het Land van Kleef tot in de negentiende eeuw het Nederlands de ambtelijke taal was hoort niet eens bij de kleine lettertjes van de vaderlandse geschiedenis. In de achttiende eeuw deed de geschiedenis er niet zo toe, de "Bovenlanders" kwamen uit Duitse streken, maar "Duits", zo heette tenslotte ook nog de taal die hier gesproken werd.
De immigranten bezorgden Schiedam een belangrijk katholiek bevolkingsdeel dat op den duur een meerderheid zou vormen. De inburgering verliep voorspoedig. Zozeer zelfs, dat de Pruisische immigranten en hun nazaten vooraan op de barricaden stonden toen ook Schiedam bezet zou worden door Pruisische troepen, die op verzoek van Prinses Wilhelmina orde en tucht kwamen brengen in deze streken (in 1787, voor alle duidelijkheid). De Bataafse Revolutie van 1795 tenslotte bracht burgerrecht voor alle ingezetenen ongeacht hun geloof of natie, joodse, lutherse en katholieke inwoners van al dan niet Bovenlandse afkomst werden geëmancipeerd en de gereformeerde dominanten van voordien beklaagden zich alras over achterstelling ten koste van deze "nieuwe" groepen (het viel uiteraard nogal mee, ook met die nieuwheid trouwens). Daarmee werden de immigranten van buiten de Republiek burgers. Hun herkomst verraden ze alleen door namen die verwijzen naar een stad of dorp (Van Gogh, Van Santen, Van Wagtendonk enz.), Duitse beroepsnamen als Schneider en Weber of "rare" hannekemaaiersnamen die op -kamp eindigen en losse gevallen als Kloppers, Zoetmulder of De Raaij (waarmee ik verantwoord waarom ik deze vogelvlucht over een immigratiegeschiedenis van Schiedam heb gekozen).
Voor de gemiddelde autochtone Nederlander moet het ontnuchterend zijn zich te verdiepen in de eigen genealogie. Er blijken op gemeentearchieven altijd nogal veel mensen op zoek naar hun voorgeslacht. Misschien is het de bedoeling er adel in aan te treffen, wat zoniet een erfenis dan in ieder geval toch een familiewapen zou moeten opleveren. Die adel is waarschijnlijk nooit zo moeilijk te vinden. Bij verreweg de meeste mensen neemt het aantal voorouders bij teruggang in de tijd exponentieel toe, en hoe verder men teruggaat des te geringer wordt het aantal menselijke wereldbewoners en des te groter het aantal edelen. Een adellijke voorouder is dus betrekkelijk gemakkelijk te vinden, maar de gemiddelde autochtoon zal er zeker nog eerder achter komen dat hij of zij voorgeslacht heeft van buiten de grenzen van het huidige Nederland. "Niemand is echt autochtoon" - het zou niet alleen mooi klinken maar ook waar zijn als je slechts een bepaald voorgeslacht in acht neemt, wat natuurlijk weer niet klopt: tegenover die ene immigrant van twee eeuwen of meer geleden wiens naam je draagt staan zoveel andere voorouders die waarschijnlijk wel van binnen de huidige grenzen komen. We moeten er verder maar aan voorbijgaan dat voordat het staatsburgerschap in deze streken werd ingevoerd (1795 dus) het begrip "vreemdeling" rekbaarder was dan daarna.
Er is veel over te doen geweest toen minister Pronk zei dat Nederland een immigratieland was en dit nog wel lange tijd zou zijn. Blijkbaar trapte hij niet de wijd open deur in dat dit in het geheel geen nieuws is, en tenzij men ook aan dit begrip een "aanvoelbare" betekenis geeft zou men kunnen zeggen dat het nooit anders is geweest. De sporen van Schotten en Engelsen, Fransen en wat wij nu Belgen noemen (die zullen wel de eerste plaats innemen in de ranglijst), joden en ook christenen uit verdere landen nog, en zeker als tweede in de lijst: veel, heel veel Duitsers, zijn gemakkelijk te achterhalen.
De immigranten brachten hun kerkgenootschappen mee: Portugese respectievelijk Hoogduitse (asjkenazische) Joden; de lutherse en de Waalse kerk, die zonder de immigratie niet bestaan zouden hebben in Nederland. En het is maar zeer de vraag of het calvinisme, dat zo'n zwaar stempel gezet heet te hebben op de Nederlandse cultuur (daar kwam "men" pas in de negentiende eeuw achter), zonder de immigratie uit Groot-Brittannië, Frankrijk en bovenal het huidige België ooit maar bij benadering een belangrijke aanhang gehad zou hebben. Veel steden in Zeeland en Holland hadden in de zestiende en zeventiende eeuw een grote uitbreiding in inwonertal dankzij de immigratie van Zuidnederlandse gereformeerden.
Duitsland als staatkundige eenheid dateert van 1871. Wat er ook hersteld is in 1990 bij de vele historische gebeurtenissen onder regie van bondskanselier Kohl, in ieder geval geen eeuwenoud onverbreekbaar verbond. Immigranten die van voorbij de Nederlandse oostgrens kwamen noemen we maar gemakshalve Duitsers omdat het vermelden van al die staatjes zo ingewikkeld is. En het is waar: Pruisen was al hard bezig de exclusieve oosterbuur te worden, al zijn de grensstreken nooit van harte Pruisisch geworden. Ze zijn nu wel van harte Duits: Wagtendonk (hoe Nederlands de naam ook nog mag klinken) kwam voor in het lijstje van plaatsen waar helden van de nacht brand gingen stichten in een huis waar "allochtonen" verbleven - in een tijd toen zulke gebeurtenissen nog de krant haalden. De wetenschap dat het lang niet onmogelijk is dat men zelf erfelijk belast is met blijkbaar verfoeide "Duitse" genen zit niet diep: "wij" waren even héél woedend.
Uit het huidige Duitsland zijn verschillende immigratiegolven gekomen. Een ervan zijn de gastarbeiders of economische vluchtelingen die gebleven zijn, die op de Nederlandse nijverheid afkwamen en zich hoofdzakelijk in steden vestigden. Schiedam is een prominent voorbeeld. De marskramers, die nog steeds gezichtsbepalend zijn voor bijvoorbeeld de Nederlandse textielhandel (Voss heeft zich verscholen achter het domme Foxy Fashion, maar toch...) en warenhuizen zijn geen grote, wel een belangrijke golf. Diepere sporen hebben de trekarbeiders in de landbouw achtergelaten, de hannekemaaiers of poepen, in Fryslân mieren geheten. Hun Nederduits of Platt werd wel verstaan, maar toch als een mismaakt boerentaaltje gezien. En ze heetten zo ongeveer allemaal Hannes of Hans in plaats van Jan. Er zijn veel verhalen in omloop (geweest) over deze aartsdomme mensen, die niets begrepen van de wereldwijze verstedelijkte Republiek, maar hier trouw ieder jaar kwamen werken en waarvan velen zich hier op den duur gevestigd hebben. De drie genoemde stromen of stroompjes zijn ook niet zo goed van elkaar te scheiden.
Dat de nazaten van Duitse immigranten net zo hard schelden op "de moffen" als de Echte Autochtonen, van harte meeleven met Nederlandse voetbalelftallen als het er op aankomt - de belangrijkste gelegenheid om ongenoegens over de oosterburen te uiten - en tenzij ze luthers zijn behalve door hun naam niet opvallen als zoveelste generatie zegt iets over het gemak waarmee zij in de Nederlandse samenleving geïntegreerd zijn. Zelfs als de tweede generatie nog onderling getrouwd is zal dit eerder omwille van de gelijke geloofsrichting dan om het vertrouwde gevoel van eigen nationaliteit zijn geweest. Veel identificatie met een natie was er voor de immigranten uit het Nederduitse taalgebied niet mogelijk. Iets soortgelijks kan men zeggen over de Zuidnederlandse immigranten. België bestaat tenslotte ook pas sinds 1830. De domme Belg als opvolger van de Poep of Hannekemaaier is een zeer recente uitvinding (evenals de minzaamheid ten opzichte van de bourgondische Vlaamstaligen met hun zo schone woordenschat), en houdt op geen enkele manier verband met immigratie.
Er vindt nog steeds bevolkingsuitwisseling plaats met de omliggende landen Groot-Brittannië, België, Frankrijk en Duitsland, en het gaat nog steeds om redelijk grote aantallen immigranten en emigranten. Maar niemand redeneert ten aanzien van deze mede-ingezetenen van de Europese Unie in termen van "golven", "stromen", van "andere culturen" - ook al kun je blijkbaar zo generaliseren over de buurnaties dat ze in een xenofobenreeks terechtkomen. Wat de buren van "ons" onderscheidt is geen cultuurverschil, en al helemaal geen etnisch verschil. Misschien is het ooit zo geweest, maar nu is het anders - we betreden weer het terrein van het haarfijn aanvoelen. En de Poepenkraam uit het liedje is - o onschuldig Nederland met zijn ruime hart voor de Ander en voor de licht kwetsbare kinderziel - een Poppenkraam geworden, met rare poppen, die allemaal "zo" deden...
"Sluit Schiedam!" was de strijdkreet van de drankbestrijding op het eind van de negentiende eeuw. De jeneverindustrie had haar toppen en dalen gekend, vooral als ergens in Europa oorlog werd gevoerd ging het goed - soldaten zoeken van oudsher vergetelheid bij de fles. Met meer oorlog voor de boeg dan ooit tevoren liep het evenwel, ook zonder dat de drankbestrijders hun zin kregen, af met de branderijen in Schiedam. De stad zal waarschijnlijk altijd wel de naam houden, maar jenever was al een eeuw geleden niet meer het belangrijkste produkt. Andere bereidingswijze en technieken en toenemende produktiecentralisering beroofden de stad met haar eeuwig lijkende zwarte walm van de gezichtsbepalende industrie. Er zat toen nog niet de klad in de jeneverconsumptie ten gunste van ander, meestal "buitenlands", gedistilleerd.
Andere vormen van nijverheid, waaronder scheepsbouw, hebben in de twintigste eeuw de branderijen en stokerijen vervangen, maar in de geschiedenis van de stad Schiedam is dit maar een betrekkelijk kort intermezzo. De Nederlandse scheepsbouw is ten onder gegaan, dus ook de Schiedamse, en de stad is verweesd achtergebleven - definitief tot nader order. De desindustrialisatie heeft hier zichtbaar hard toegeslagen, niet lang nadat er nog veel arbeiders uit Turkije waren komen wonen. De toverspreuken "marktwerking" of "tucht van de markt" en het anglicistische "globalisering" waren nog niet uitgevonden ter vertroosting van deze nieuwste immigranten en de nazaten van de vroegere "gastarbeiders". Schiedam is niet de enige Nederlandse stad die de teloorgang van de industrie meemaakt en door een grote werkloosheid wordt getroffen. Het is tot nu toe, met buurstad Rotterdam, wel de enige stad geweest waar op grote schaal rellen zijn geweest tussen "autochtonen" en "allochtonen", uitbarstingen van haat tegen "de Turken" die verder in Nederland hoofdzakelijk vorm krijgt in dof gemor en stemmen op een partijtje dat een gat in de kiezersmarkt heeft aangeboord maar dat nooit groot zal worden. Die rellen zijn intussen ook alweer zo'n dertig jaar geleden en dus weggepoetst uit het nationale geheugen - samen met de gedachte aan industrie in een verloren stad in het Rijnmondgebied, aan Bovenlandse immigratie en aan een verklaring van de aanwezigheid van die nieuwste immigrantengroep. Niet wat geweest is is belangrijk, maar wat komen gaat.
De linkerzijde slaakte een zucht van verlichting toen er geen grondwetsartikel kwam waarin het overleg tussen werknemers en werkgevers vroom als realiteit werd geconstateerd: op deze wijze zou de klassenmaatschappij grondwettelijk gesanctioneerd worden (door de impliciete vaststelling dat de verschillen nu eenmaal bestaan). Sinds 1983 echter opent de Nederlandse grondwet met de vaststelling dat er verschillen bestaan tussen godsdiensten, levensovertuigingen, politieke gezindheden, rassen en geslachten "en welke andere gronden dan ook". Sterker nog, dit artikel geeft het bestaan van discriminatie een grondwettelijke basis, juist door haar te verbieden! Dit nu dient als een verworvenheid gezien te worden en wordt ook van harte gekoesterd door de linkerzijde, voorzover deze nog bestaat. Deze is nu eenmaal ook niet meer sterk gepreoccupeerd met klasseverschillen, maar juist met wat artikel 1 van de Grondwet zonder beperking opsomt. Alleen worden veel wel in het onderhavige artikel genoemde variaties tussen mensen die aanleiding kunnen zijn tot discriminatie in toenemende mate gevangen in de weke, blubberige massa van het begrip "cultuur", iets wat men liefst in een bepaalde "gemeenschap" samen bezit. De vaagheid van het begrip lijkt rechtstreeks weggelopen uit het wereldje van de reclame.
Het woord is een tamelijk recente overneming van het Latijnse cultura, afgeleid van het werkwoord colere, dat bewonen, verbouwen, verzorgen en vereren kan betekenen (een oplopende betekenisreeks). Een woord dus met verscheidene connotaties, die alle in "cultuur" terugkomen. Daarbij komt dan nog het moderne pregnante gebruik van een positief gewaardeerde hogere beschaving enerzijds en het ruime antropologisch-sociologische begrip anderzijds. Ongeveer iedere menselijke uiting valt onder het begrip "cultuur". Cultuur is dan ook altijd een kwestie van keuze: het is geen natuurgegeven, dat "dus" onveranderlijk is en buiten de menselijke keuzemogelijkheid valt. Maar zo dient men het huidige cultuurbegrip zoals gehanteerd in de sfeer van beleid en alle reclame eromheen niet op te vatten. Cultuur is geen keuze, maar op de een of andere manier een lotsbestemming die aan groepen gebonden is. Allochtonen, buitenlanders, etnische minderheden hebben een andere cultuur - men dient niet om een nadere precisering te vragen, maar alle mogelijke connotaties tegelijk in overweging te nemen of buiten beschouwing te laten.
Het gaat in ieder geval om iets waaraan een individu zich niet kan onttrekken. U wilt Iran verruilen voor het liberale Nederland, omdat u niet wilt dat uw negenjarige dochtertje wordt uitgehuwelijkt aan een oude man die al drie vrouwen heeft? Tja, wij houden er ook niet van als iemand met meer dan een persoon tegelijk trouwt, sterker nog, het is verboden (wat je buiten het huwelijk om doet is weer een ander punt) - maar in uw land is dat gewoon, het hoort bij uw cultuur. En dat u gestenigd wordt omdat u het kind aan de macht van de vader heeft willen onttrekken, dat is ook zo'n allemachtig aardig cultureel trekje van Iran; stel je voor dat we iedereen hier zouden toelaten die aan haar cultuur wil ontsnappen! En zo kan een Nederlandse rechter een cultuur tot een biologisch noodlot verklaren. Negenjarigen dienen te beseffen dat hun leven door hun eigen cultuur bepaald wordt, jammer, probeer het maar eens in een volgend leven, misschien kom je dan beter terecht.
Het kan interessant zijn wat deze identificatie van cultuur met natuur in de toekomst voor wetgeving kan opleveren in "eigen" land: mogen bepaalde negenjarigen uitgehuwelijkt worden, hun moeders gestenigd? Men noemt deze identificatie ten onrechte wel cultuurrelativisme, maar iets anders dan in gedachten de mogelijkheid scheppen tot de grofst mogelijke vormen van discriminatie kan het niet inhouden. In Zuid-Afrika is dit fenomeen, aan te duiden met een van de bekendste woorden die het Nederlands de wereld heeft geschonken, juist afgeschaft. Het zal zo'n vaart niet lopen, zolang artikel 1 van de Grondwet in zijn geheel gehandhaafd blijft zoals het is (het belooft gelijke behandeling in gelijke gevallen; maar ja, als die lui d'r cultuur nou eenmaal anders is?). Maar het fatalisme ten aanzien van een als onontkoombare, onveranderlijke "andere" cultuur belooft niet veel goeds. Het voortdurende gebruik van de term "multiculturele samenleving" is gebaseerd op deze biologische zienswijze. De multiculturele samenleving overigens is iets wat er aankomt, waarnaar "we" op weg zijn (in de samenleving van de automobiel heeft men nu eenmaal een passende beeldspraak voorhanden). Wanneer zij komt is onduidelijk, het beleid moet er op anticiperen. Waarschijnlijk is de multiculturele samenleving net zo dichtbij als de bevrediging van de behoeften die beloofd wordt door advertenties die een nieuwe auto aanprijzen. Of een avontuurlijke vakantie.
Fijnzinnig is de wijze waarop de onveranderlijkheid vooral bij de "andere" cultuur wordt verondersteld. Tradities zijn er bij de "autochtonen" om in rap tempo geïntroduceerd en weer afgeschaft te worden - Sint Maarten, Sinterklaas, Hartjesdag, Luilak, Kerstmis als de geboorte van Gods zoon of als cadeautjesfeest met Kerstman, een terughoudende of juist een uitbundige seksuele moraal - het is aan "ons" dit te wijzigen naar het uitkomt. Het is aan "hun" om hun biologisch lot te dragen, in eigen land en als het per se moet ook hier als "allochtoon".
(Geschreven 1996, bewerkt 2004)
Abonneren op:
Posts (Atom)