21 mei, 2008

Nederland en 1968 (werk in uitvoering deel 1)


Twee keer leek in Nederland een samengaan van woelingen van opstandige enigszins klasseloos aandoende jongeren samen te gaan met maatschappelijke onrust, speciaal vanuit de arbeidersklasse. De eerste keer was het Amsterdamse Bouwvakkersoproer van 14 juni 1966, dat plaatsvond in een stad die als het ware gonsde en zinderde van onrust die in de lucht hing dankzij het fenomeen Provo. “Er is iets aan de hand”... maar wat? Na het huwelijk van kroonprinses Beatrix op 10 maart en een kloppartij negen dagen later was Amsterdam explosief. Het Bouwvakkersoproer lijkt echter meer het slotakkoord van een reeks fameuze arbeidersopstanden in een stad waar ruim veertig jaar later geen industrie meer te vinden is. Ook in zijn eigen tijd was het oproer geen begin, maar meer een eindpunt. Er was een dode gevallen – de officiële uitleg zal nooit bevredigend klinken. Provo was al over zijn hoogtepunt heen.

Iets dergelijks geldt voor de belangrijkste staking in een strategisch belangrijke Nederlandse bedrijfstak: de haven van Rotterdam, augustus-september 1970. De staking was wat men “wild” noemt: de nauw met het staatsapparaat verweven vakcentrales (toen nog een sociaal-democratische, een katholieke en een protestantse) “erkenden” de staking niet. Deze ging evenwel door en bracht een mobilisatie op gang van solidariteit waarmee de stakers het een tijd konden volhouden. Een opvallende rol werd hierbij gespeeld door wat maoïsten gingen heten, een politiek richtinkje dat zijn bestaan kon ontlenen aan de eigenlijk op dat ogenblik juist afgelopen onrust aan een aantal instellingen van hoger onderwijs in Nederland. Hoofdgebouwen of losse instituten waren bezet geweest en in het algemeen werd iets wat voor democratisering kon doorgaan bereikt. Aan de onderwijsinstellingen was dit een eindpunt dat ieder verzet aangaande studie-inhoud en –organisatie tot op vandaag gesmoord houdt – ook al is de zogenaamde democratisering tamelijk geluidloos weer afgeschaft. Het democratisch gehalte van de restanten van de studentenbeweging kon gemeten worden aan de mate waarin zich prominent wanende studenten verklaarden op de CPN te zullen stemmen, want dit was de steun en toeverlaat van alle werkende mensen in Nederland, stelden zij. Ook de Partij van de Arbeid heeft heel wat nog zittend kader ontwikkeld in die dagen van gebureaucratiseerd-opstandelingetje spelen in de zogeheten rode jaren zeventig. De soixante-huitards van Nederland – waarachtig een droevig geheel. Van de misschien wel bekendste zal de huidige (postume) achterban niet eens willen weten dat hij het was: Pim Fortuijn…

Behoudens dan die in stilte doorwerkende maoïsten, die de staking in Rotterdam niet tot een (goed?) einde konden brengen - daar was de CPN toch voor nodig. De Nederlandse heersende klasse was wel degelijk even in paniek vanwege deze wilde actie, die vervolgens leidde tot een wel door de meeste gevestigde bonden gesteunde golf van stakingsacties. De buitengewone burgerlijke uitzonderingstoestand voor het Rijnmondgebied werd achter de hand gehouden, maar zover is het niet gekomen. De maoïsten hielden zich vervolgens hoodzakelijk weer bezig met onderling gekrakeel, hetgeen overigens uitliep op de oprichting van wat in organisatorisch opzicht het geslaagdste resultaat van 1966/1970 mag heten (het internationale 1968 zat er net tussen, en verliep in Nederland niet spectaculair): de Socialistische Partij. Tekenend trouwens voor de publieke intellectuele erfenis van de onderhavige episode, dunkt mij. Daarnaast heeft Nederland een opleving van het anarchisme meegemaakt dat echter geen blijvende georganiseerde vorm kreeg – Provo en de Kabouterbeweging zijn de opvallendste bekende namen en er valt veel voor te zeggen de kraakbeweging van de jaren hierna als vervolg hierop te zien. Maar al met al speelt 1968 als jaar en als begrip in Nederland nu juist geen rol van grote betekenis.

Geen opmerkingen: