“Er zijn momenten dat ik het idee dat het met mijn dood gewoon is afgelopen, bijna ondraaglijk vind.” Een uitgangspunt om te gaan speuren naar de mogelijkheid of bewijsbaarheid van een leven na de dood. Het lijkt mij een alleszins legitiem uitgangspunt, zolang ik hier voor iedere lezer(es) staat. Helaas ben ik niet onder de indruk van Ilja Maso’s speurtocht in Onsterfelijkheid – van twijfel naar zekerheid (Kampen: Ten Have, 2007). Ik betreur dit oprecht, omdat het speuren een overtuigender tocht en een overtuigender aankomen wettigt. Nee, zekerheid is er niet te bieden, voorbij wat Felix Ortt vaststelde: een groeiende zekerheid reeds in het aardse leven. Maar een aannemelijke aankomst voor een welwillende lezer als ik lijkt mij niet te veel gevraagd.
Zowel Maso’s filosofische argumenten tegen of voor een mogelijk leven na de dood komen mij beperkt voor. Ik ken niemand van degenen met wie hij in discussie treedt of wier standpunten hij overneemt. En na het lezen krijg ik ook niet de aanvechting alsnog tot kennismaken over te gaan. En waarom ik de verhalen uit of over het hiernamaals in het zesde hoofdstuk zou moeten accepteren ontgaat mij. Is het een kwestie van willen? Ik geef toe dat definiëren een aanvechtbare bezigheid is, maar moet toch vaststellen dat leven en dood contrair tegengestelden zijn. Een steen is niet dood, want heeft nooit geleefd. Hieruit kan men evenwel niet besluiten: een steen heeft het eeuwige leven. Een leven na de dood is vanuit de logica uitgesloten. Heeft de geest of de ziel het eeuwige leven? Zo ver wil Maso ook niet gaan. Hoe ver dan wel?
Hij haalt vier gevallen aan die als bewijs van een leven na de dood kunnen dienen. Als er voor één bewezen is dat het waar is, is het voor allen bewezen, vindt hij. Statistisch gesproken volstrekt onverantwoord, maar laten we het door de vingers zien. Overtuigt hij met deze vier gevallen?
Uiteraard heeft de betrokkene op de pijnbank gelegen bij de Inquisitie, maar zij en de beul worden verliefd op elkaar en trouwen. Gek is dat, je was nou nooit een eenvoudige boerin of naaister in de zestiende eeuw. De brandstapel of de pijnbank is toch wel het minste dat eruit te slepen moet zijn. Kitsch van de bovenste plank, waarvan ik nooit de moeite zou hebben genomen het een en ander na te trekken – behalve nou juist de onvindbare naam van de betrokkene (is Michaela een zestiende-eeuwse Spaanse naam?
Waarom krijg ik op deze naam slechts twee treffers, in het Portugees nog wel...).
Jammer. Ik ben niet onwelwillend ten aanzien van Maso’s wanhopig niet-berusten en zoeken naar bewijzen. Maar ik ben na het lezen van zijn boek niet overtuigd. En ik kan mij wel voorstellen dat er aan de Universiteit voor Humanistiek mensen rondlopen die zich schamen voor deze publicatie van een hoogleraar wetenschapstheorie.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten