12 februari, 2007

Soedan: de slachtoffers zijn niet links


Bilad as-Soedan, het land der zwarten, was de gangbare Arabische aanduiding voor de streken waar de mensen donkerder waren en zijn. Het Griekse Ethiopië en het Berberse Guinee betekenen het zelfde. Tot omstreeks 1960 was het eerder een breed geografisch begrip dan een enkele aanduiding voor één staat: in Frans West-Afrika lag een Frans Soedan, dat deel uitmaakte van de kortstondige Mali-federatie, en dat bij de onafhankelijkheid de naam van dit oude koninkrijk heeft aangenomen. De huidige staat Soedan was tot 1956 de Anglo-Egyptische Soedan, officieel een condominium van Groot-Brittanië en Egypte, maar aangezien het eerstgenoemde land het tweede tot protectoraat had gemaakt viel het nogal mee met het Egyptische meebesturen. Het grote gebied tussen Opper-Egypte en Evenaar is de grootste staat van Afrika. Of althans, dat zou hij zijn als er ooit effectief gezag uitgeoefend was over het gehele gebied. De pretentie is er, en daarbij de “staatsvormende” behoefte van het numeriek overheersende noordelijke, Arabisch-islamitische deel. In de gangbare mediavertogen is dit Arabische deel steeds in oorlog met het door Afrikanen en merendeels christenen bewoonde zuiden. Dit ideologische taalgebruik is zo gangbaar dat ik nog maar even herhaal dat het hier om het grootste land van Afrika gaat waarvan men mag aannnemen dat alle inwoners zich dus in Afrika bevinden. Er wordt bedoeld dat de zuiderlingen negers zijn, niet-islamieten, niet-Arabischtaligen. Dat het “noorden” niet homogeen Arabisch is, en al helemaal niet homogeen islamitisch moet zeker ook vermeld worden. De berichtgeving over dit land weerspiegelt ongeveer het gehele eurocentrisch-racistische complex.

Het begint al ongeveer met de geschiedenis. Ik werd hierover aan het zoeken gebracht door Paul Robeson, de zanger met de gouden basstem, zoon van een slaaf, in zijn Patterns of folk song. Hierin noemt hij de Kerk van Soedan als deel van de oosterse traditie van Byzantium. De Kerk van Soedan? Hiermee kon Robeson niet het bekeerlingendom van het zwarte zuiden bedoelen, en ook niet de Koptisch-orthodoxen die na de verovering door Egypte in dit gebied zijn komen wonen. Had hij het mis of wist hij meer over de geschiedenis van dit land?
Robeson had het juist. Uit nader onderzoek in daarvoor in aanmerking komende literatuur leerde ik dat het christendom al in de derde eeuw gevestigd was in Nubië, thans het noordelijkste deel van Soedan, en dat in de loop van de volgende paar eeuwen verschillende rijken zuidelijker langs de Nijl een vorm van oosters christendom hadden aangenomen. In Dongola heeft een zeer grote kathedraal gestaan, die het als zodanig tot 1317 heeft volgehouden. Het laatste christelijke rijk, Alwah geheten, heeft tot de zestiende eeuw standgehouden, waarna dit laatste zelfstandige christelijke rijk in Noord-Afrika voor de druk van Arabische bedoeienen bezweek. In een eurocentrisch wereldbeeld is het christendom “westers”, Europees. Dat dit niet houdbaar is voor de eenvoudigste historische beschouwing zal niets aan dit eurocentrisme afdoen.

Zelfs de vorming van het land dat nu de naam Soedan draagt is niet in de eerste plaats aan Europees (Brits) ingrijpen in Afrika te danken. De nominale soevereiniteit van het steeds zelfstandiger binnen het Osmaanse Rijk optredende Egypte werd omstreeks 1820 gevestigd. Als Egypte in 1882 “Brits protectoraat” wordt, volgt de Soedan niet willoos: bloedig onderdrukte opstanden en Franse aanspraken hielden het Britse leger tot 1898 bezig met de vestiging van koloniaal bestuur. Er is sprake van geweest de zuidelijke, “zwarte” provincies deel te maken van Brits Oost-Afrika (Kenya en Uganda), maar het is niet gebeurd. En dus is het zuiden nog voor de onafhankelijkheid in opstand gekomen tegen de dreigende “noordelijke” overheersing (1955). Met een onderbreking - een vredesovereenkomst die na elf jaar door de “noordelijke” regering verbroken werd - duurt de opstand voort. De oorlog is nader gecompliceerd door aangescherpte onderlinge tegenstellingen in het zuiden, waarbij allerhande belangen een rol spelen. Er is olie gevonden in dit tot nu toe zeer onderontwikkelde gebied. De “noordelijke” regering geeft concessies uit.
Het is klaarblijkelijk wel interessant om wapens te leveren aan de “zuidelijke” strijdgroepen, maar een internationaal initiatief om een beschaafde oplossing van een al zo lang voortslepend conflict te bewerkstelligen heeft een onzichtbare prioriteit. Het bewind dat in de internationaal erkende staat Soedan de macht vertegenwoordigt wordt in Washington als internationaal-terroristisch aangemerkt. Men kan als het zo uitkomt eens een bom op een fabriek in Soedan gooien, maar terrorisme binnenslands zal niet gestraft worden. De “noordelijke” regering kan doorgaan “zuidelijke” steden te bombarderen, mensen uit te hongeren, dwangarbeid in te stellen die niet van slavernij is te onderscheiden en intussen - wat langs parlementaire weg nooit gelukt is - ook nog voor het hele land “islamitische wetgeving” in te voeren.

De meest gangbare beelden van verhongerende zwarte mensen, in krant en op televisie, komen uit Soedan, al bijna twintig jaar. Het went, want alles went. Hoeveel mensenlevens het conflict intussengekost heeft valt niet te becijferen - is het nog binnen de marge van 1 miljoen, of gaat het om miljoenen inmiddels? In 1970 gaven de toen nog bestaande Franse linkse intellectuelen een gewaagde verklaring uit, waarin zij de oorverdovende stilte rond Soedan opmerkten: de belangrijkste vraag die “links” stelt is: zijn de slachtoffers van deze oorlog wel links? Nee, dat zijn ze niet, het zijn “maar gewoon” mensen, en al wennen de beelden van uitgehongerde mensen op televisie, voor de uitgehongerden zal het nooit wennen. Ze gaan “gewoon” nodeloos dood.
(2001).

Geen opmerkingen: