De gangbare geschiedschrijving van de arbeidersbeweging - die het in het algemeen toch al niet op het anarchisme begrepen heeft - neemt op het einde van de vorige eeuw in Nederland "tolstojanen" waar: wereldvreemde mannen met wapperende baarden die op blote voeten in sandalen het vegetarisme prediken. Een kleine voetnoot in een geschiedenis die door de ontwikkelingen in de laatste jaren van deze eeuw zelf een voetnoot in de geschiedschrijving lijkt te worden. Geen van beide is gerechtvaardigd, maar in ieder geval dient zich nu de kans aan deze "tolstojanen" hun juiste plaats in de geschiedenis toe te wijzen.
In de eerste plaats moet vastgesteld worden dat deze aanduiding een depreciërende naam is, gebezigd door tegenstanders. Zij hebben zichzelf steeds aangeduid als christelijke anarchisten of meestal: christen-anarchisten, en liefst als christenen tout court. Tolstoy speelt een belangrijke rol in het ontstaan van de stroming, voorzover zijn vereenvoudiging van de boodschap van het evangelie sociaal bewogen moderne predikanten en studenten theologie raakte. Dominees vormden de kern van de beweging, die men met een ongepaste beeldspraak als "generaals zonder troepen" zou kunnen omschrijven. Naast de weefselkundige Jac. van Rees was jhr. ir. Felix Louis Ortt de belangrijkste niet-theoloog.
Ortt kon een glansrijke loopbaan als ingenieur bij Rijkswaterstaat voorzien. Zijn belangrijkste bijdrage tot deze instelling was het bewerken van de methode van het opstellen van getijtafels, en dit werk beviel hem zo dat hij wilde afzien van de onvermijdelijke promotie binnen de dienst. Dit werd niet toegestaan, en dit zal mede een rol gespeeld hebben bij zijn vrijwillig ontslag bij Rijkswaterstaat. De voornaamste reden echter was de kennismaking met Tolstoy's boodschap van het niet-wederstaan van den boze en de aansluiting bij degenen die deze boodschap uitdroegen en in de praktijk wilden brengen (1897). De zoeker Ortt, van huis uit rechtzinnig hervormd, dan al vegetariër, aanhanger van de natuurgeneeswijze, spiritist, vivisectiebestrijder en geheelonthouder, vindt hier wat zijn geestelijk tehuis zou blijven, en doet in 1898 de beginselverklaring van het christen-anarchisme het licht zien: Christelijk anarchisme en de uitgebreidere uitgave Het beginsel der liefde.
Ortt hecht in al zijn geschriften groot belang aan duidelijke definities die het hem zijns inziens mogelijk maken ondubbelzinnig te spreken over bepaalde onderwerpen. In Christelijk Anarchisme geeft hij de definitie van God als zijnde de Inrichter der Werkelijkheid, wiens Wil of Gedachte zich in de Werkelijkheid openbaart. Omdat Liefde het hoogste beginsel is, moet zij noodzakelijk het uitgangspunt van de inrichting der Werkelijkheid zijn, en dus het Wezen van de Inrichter der Werkelijkheid zijn: God is Liefde. God, en dus de Liefde, wil dat ik de waarheid zoek. Het streven naar geluk is streven naar volmaakte instemming met de werkelijkheid.
De praktijk der liefde is in overeenstemming met de leer van Jezus, beter dan de beste van alle mensen. Ortt houdt vast aan het op Handelingen gebaseerde beeld van het in broederschap en waarachtig communisme leven van de eerste Christenen, een situatie die gecorrumpeerd wordt doordat de Romeinse Staat het Christendom adopteert en daardoor bederft. Het leven naar de praktijk der liefde is leven zoals deze eerste christenen geleefd zouden hebben. Dit is in de praktijk omstreeks de eeuwwisseling het streven van de christen-anarchisten geweest, een streven dat hardhandig stuitte op de oprispingen van een bepaald niet goedwillende publieke opinie (bestorming van en brandstichting in de kolonie te Blaricum, 1903). Toch was het doel op deze wijze tot voorbeeld te strekken en gaandeweg meer mensen te doen inzien wat de Bedoeling der Werkelijkheid was.
Deze rudimentaire filosofie/theologie wordt in de jaren na 1898 in zoverre uitgebreid, dat Ortt niet alleen Jezus maar ook anderen de Christusgeest toekent: Mohammed, Gautama ("de" Boeddha), Zoroaster - en in feite is deze geest in ieder mens. Ortts werkzaamheden waren intussen naast wat boven al genoemd is: uitgever (Vrede, Chreestarchia), bevorderaar van rein leven, actief antimilitarist, assistent aan de Humanitaire School in Soest en als zodanig pedagoog, animator van de beweging voor zelfbeherende bedrijven Gemeenschappelijk Grondbezit, en tenslotte popularisator van de natuurwetenschappen voorzover deze raken aan wat men parapsychologie noemt (tot in de jaren twintig meestal aangeduid als "psychic research"). Voor de volledigheid van deze opsomming sta ik niet in. Het beeld van een gedrevene, die als hervormd-geblevene (al is hij in 1901 uit de Kerk getreden), plichtsgetrouw doet wat de hand te doen vindt mag duidelijk zijn. In de loop van het tweede decennium ontwikkelt hij zijn filosofisch stelsel dat de verbindende schakel levert voor dit alles en dat een duidelijker uitwerking is van het christen-anarchisme: het pneumat-energetisch monisme.
2. Het pneumat-energetisch monisme
De artikelenreeks in het Theologisch Tijdschrift waarin het pneumat-energetisch monisme wordt ontvouwen heeft als vaste titel: Studies in het grensgebied van natuur- en godsdienstwetenschap. Hoewel dit een juiste typering is, toont Ortt zich hier onloochenbaar in de eerste plaats de man van de natuurwetenschap die hij als ingenieur steeds gebleven is. In deze paragraaf volg ik zoveel mogelijk het exposé van het pneumat-energetisch monisme zoals hij dit in de loop der jaren heeft opgebouwd.
Evenals in het bovengenoemde Christelijk Anarchisme postuleert Ortt God als axiomatisch, als het zijnde, als Dat wat is bij al wat wisselt, verschijnt en verdwijnt: "Zoo er geen vastheid is achter den wisselenden schijn der dingen, dan kan er ook geen Wetenschap zijn, en wordt het streven naar weten een dwaasheid. De Wetenschap zelve behoeft geen rekening te houden met iets wat met haar redelijkheid onvereenigbaar is."
In de natuur bestaat de neiging van vervorming van energie in de richting van grotere stabiliteit en lagere hoedanigheid - dit is de tweede warmtewet, het principe van degradatie van energie. Het leven, geleid door het principe van levenskracht of -energie voldoet niet aan deze wet, en daarom is er geen logische grond om aan te nemen dat het leven mechanisch uit de krachten die de levenloze natuur beheersen voortkomt. Leven en intellect, in hun duidelijk streven het degradatieprincipe te overwinnen, moeten - omdat alleen intellect in staat is het degradatieprincipe te overwinnen - zelf een eerste intelligente oorzaak hebben. Ofwel de energie is zelf eeuwig, ofwel het intellect dat deze organiseert is dit. Het is uitgesloten dat de intelligentie in de tijd ontstaan is als speling van energetische werking. De conclusie dat een Eeuwig Intelligent Beginsel ten grondslag ligt aan al wat is, is op grond van de tweede wet van de thermodynamica redelijk in het licht van de natuurwetenschap.
De gedachte dat de stof niets anders is dan zuivere energie noemt men "energetisch monisme". Van leven is sprake waar de energiecomplexen blijk geven van individuele, energie-ordenende intelligentie - dit ordenend vermogen noemt Ortt "ziel". De tegenwerping die hij nu te horen zou kunnen krijgen van gelovigen in "de natuurwetenschap" zonder meer heeft hij al in 1912 voorzien en spreekt hij tegen: zonder intelligentie is geen leven maakbaar. Hij stelt dit naar aanleiding van de laboratoriumproeven van Jacques Loeb, die "levende stof" maakte: "Een onwetend mensch had ondanks 't bezit van ei, zeewater en zuur toch geen levend wezen tot stand kunnen helpen brengen. Loeb's proeven, waardoor hij het bewijs levert dat hij de bevruchtende of leven-verwekkende werking van 't spermatozoön door chemische en physische middelen kan vervangen, leeren meteen dat bij die vervanging de factor intelligentie ingevoerd is." De intelligentie is precies de "mystieke rest" die de hoofdrol speelt bij het kunstmatig creëren van leven. Ortt vergelijkt het tot stand komen van het leven - waarbij dus altijd een intelligentie een rol speelt - met de aanleg van spoorlijnen en scheepsverbindingen. Treinen en schepen voldoen in hun werking aan alle eisen die de materialistisch monisten er aan zouden stellen, maar dezen zullen toch echt niet verwachten "dat het tenslotte blind toeval is als de dienst planmatig schijnt te verloopen!", nadat er eerst talloze treinen en schepen verongelukt zijn omdat ze niet volgens plan rijden of varen.
Het monisme dwingt tot de gevolgtrekking dat energie en intelligentie één zijn, het Al is een eenheid van Intelligente Energie. De intelligentie die ordening verloren doet gaan en weer tot stand brengt, als in een beweging van eb en vloed, is de bron aller intelligentie, de Vader aller intelligente wezens: God. Hiermee is niet gezegd dat Ortt gelooft in een persoonlijke, laat staan een mensvormige God, en hij maakt zich vrolijk over natuurwetenschapslieden die het bestaan van God ontkennen omdat zij Deze niet door hun verrekijkers waarnemen. Ortt ziet echter geen beletsel om het Absolute, de grondslag van alle Zijn, aan te spreken op de wijze zoals bijvoorbeeld gebruikelijk in de christelijke eredienst, omdat nu eenmaal iedere wijze van aanspreken een door de menselijke beperkingen bepaalde is.
Dat het leven niet een uitsluitend fysisch-chemisch proces is zag Ortt ondersteund door bioloog-filosoof Hans Driesch, die de autonome factor entelechie voor het leven invoert; of beter: wederinvoert, want hij ontleent de term aan Aristoteles. Het leven heeft zijn eigen doel in zichzelf. Ortt stelt dat het onmogelijk is zich een doelstelling zonder voorzienigheid voor te stellen, of met andere woorden: geen teleologie zonder theologie. Driesch toont voor Ortt aan dat de ontwikkeling van de natuurwetenschap tegen de materialistische wereld- en levensbeschouwing ingaat.
Er was hierboven al sprake van de ziel als het ordenend beginsel. Waar begint dit ordenend vermogen? "(W)aarom staat een waterstofatoom één electron en altijd één en niet meer dan één af; waarom neemt een zuurstofatoom er twee en juist twee op; waarom is die opname gemakkelijker wanneer zuurstof in de nabijheid van waterstof komt dan bijvoorbeeld in de nabijheid van chloor, of van zilver?" De eenvoudigste en meest voor de hand liggende hypothese is dat de intelligentie van de energie een uiting is van het energiecomplex dat in het atoom zelf zetelt. Hoewel het filosofisch aannemelijk is dat geen molecuul, atoom of electron identiek is aan een ander, is voor het menselijk waarnemingsvermogen wel een identiciteit waar te nemen en een voorspelbaar gedrag. Individualiteit doet zich voor ons pas voor op het niveau van de cel: "Volgens deze beschouwing neemt het ordenend vermogen toe, naarmate de energie-complexen zich verdichten, en bereikt het eindelijk den graad, waarbij het de natuurlijke orde-verstoring kan overwinnen, den graad, dien wij "leven" noemen."
Bij de cel kan men spreken van de entelechie-concentratie die men "ziel" kan noemen. Een ziel is niet een ding op zichzelf, geen onstoffelijk ding - zij is en blijft een eigenschap van de stof, of, wat op het zelfde neerkomt, van de energie. Er is geen dualiteit: "Energie en Entelechie zijn dan wel denk-onderscheidenheden, doch beide behoorend tot het in wezen niet te scheiden Oer-Beginsel, de Al-Eenheid. Evenzeer als spanning en stroomsterkte denk-onderscheidenheden zijn, doch beide eigenschappen van de electrische energie, en zonder elkaar niet denkbaar. Deze theorie van een Al-Eenheid, zich in quantiteit openbarende als energie, in qualiteit als entelechie (als: ordenend vermogen, of als datgene wat wij in hoogere gebieden als "geestelijke" werking aanduiden) heb ik genoemd: de theorie van het Pneumat-Energetisch Monisme." Het eerdergenoemde energetisch monisme wordt hier uitgebreid met het nieuwtestamentisch-Griekse pneuma, dat met "geest" vertaald wordt en waarmee het goddelijke levensbeginsel in schepselen en de scheppende en heilbrengende kracht van God wordt aangeduid (de Heilige Geest).
Zielen zijn te onderscheiden in graden, naar de mate van complexiteit van de te ordenenen energie of entelechie. De ziel van de cel is er een van de eerste orde, hetgeen ook gezegd kan worden van de bundelingen cellen die men met de term "orgaan" aanduidt (cel- en orgaanpsyche). Zielen van de tweede orde zijn die van de soort, gericht op voortplanting (soortpsyche) en het waakbewustzijn van het individu, uitgedrukt door de functie van de hersenschors (hersenpsyche of verstand). Zielen van de derde orde zijn de bovenindividuele ordenende vermogens: die van de mierenkolonie bijvoorbeeld, die van het volk (bij mensen), andere verzamelingen die men organisaties noemt zoals Kerken of bedrijven, en als nieuwste ontwikkeling: de staat. Met deze classificatie is de leeftijdsfactor ingevoerd: zielen van de eerste orde zijn de oudste, en de voortplantingsdrift kan geacht worden aan het verstand vooraf te gaan. De staat is jonger dan het volk; er is bijvoorbeeld steeds een Joods volk gebleven, ook al heeft dit tientallen eeuwen geen eigen staat gehad.
Een jonge ziel is egoïstischer dan een oude: bij het jonge indivdu is dit waar te nemen, en zo is ook de staat egoïstischer dan bijvoorbeeld het zielencomplex dat wij "volk" noemen. Het massale moorden terwille van de staat is een uiting van dit egoïsme. De afkeer van dit geweld in de publieke opinie, een instelling als het Rode Kruis en het goed behandelen van krijgsgevangenen zijn uitingen van de veel oudere, veel minder egostische volksziel. De individuele ethiek kan nog veel hoger ontwikkeld zijn. Wij raken hier de ethiek, verbonden aan het pneumat-energetisch monisme.
Ortt acht het de plicht van alle delen van de Al-Eenheid, als dragers van de Al-Energie of vonken van de Al-Entelechie, om ordening te bevorderen, ordening te scheppen waar deze niet bestaat, waar vernietiging van ordening dreigt deze tegen te houden en te werken aan grotere harmonische eenheid. Dit is de blijvende kern van Ortts anarchisme - het is hier niet de gelegenheid weer eens uitgebreid uit te leggen dat de stromingen bijeengebracht onder de term "anarchisme", in tegenstelling tot wat de dagelijkse mediataal wil suggereren, ordening beogen.
Bij dit streven naar hogere ordening, deze voortdurende strijd tegen de degradatie van energie, hoort saamhorigheid met al wat leeft en het individualistisch egoïsme ondergeschikt te maken aan wat als heil voor allen gezien kan worden, anders gezegd voorzover het om mensen gaat: het bevorderen van een menswaardig bestaan voor allen. Het conflict tussen hoge individuele ethiek en lage staatsethiek kan alleen opgelost worden doordat de individuele ethiek gehandhaafd wordt en tot voorbeeld strekt voor allen, waardoor de volksziel verheven wordt. Deze laatste is dan in staat de staatsziel tot haar eigen hoger peil te doen stijgen: "Dan zal de tweespalt tusschen individueele en staatsethiek opgelost worden in een universeel altruïsme - één voor allen en allen voor één; de Staat voor de individuen en de individuen voor den Staat; Staatsgezag en anarchisme opgelost in de hoogere eenheid der Universeele Broederschap." In de levenspraktijk moet steeds het oog gehouden worden op het eeuwige, de eenheid van het Al, de enige weg tot het ware geluk.
3. Beoordeling en receptie
Ortt heeft zich veel moeite getroost het spiritisme in deze monistische filosofie in te passen. Het dient gezegd te worden dat hij zich nooit heeft bezig gehouden met séances, omdat hij vond dat onderzoekingen op dit gebied voorbehouden waren aan ernstige onderzoekers op natuurwetenschappelijk gebied. En blijkbaar achtte hij zichzelf niet als zodanig gekwalificeerd. Zijn spiritisme is gebaseerd op geloof of overtuiging, die in de loop der jaren alleen gegroeid zijn. De overtuiging ontleende hij aan onderzoeksverslagen van natuurwetenschapslieden die hij als ingenieur al had leren waarderen en als betrouwbare zegslieden aanvaardde. "De wereldreputatie", de "zeldzame scherpzinnigheid", "goed-geconstateerde conclusies", "meesterlijke, jarenlang-doorgevoerde proeven" van bijvoorbeeld Sir William Crookes moesten voldoende zijn om ook anderen te overtuigen. Toch was met deze schrille tonen alles wat zich bij de séances of proefnemingen van anderen voordeed nog niet verklaard.
Ortt zocht hiervoor hulp in de eeuwigheidsdimensie, de tweede tijds- ofwel de vijfde dimensie. "(W)anneer ik me niet denk in de lijn te staan die het voorafgaande ogenblik met het volgende verbindt, doch daarbuiten, dan kan ik me denken dat ik de gehele vierdimensionale tijdruimtelijke kubus-balk met één oogopslag kan overzien. Dus, dit aangenomen, zijn alle lotgevallen van de kubus "in de tijd" dan voor mij momenteel, in één ogenblik, overzichtelijk. Voor een vijfdimensionaal wezen, dat zich in de tweede tijdsdimensie kan stellen, bestaat dus geen verleden of toekomst meer: beide zijn tot één toestand van 'het zijnde' teruggebracht. Wie gelooft aan een eeuwig en alwetend God, voor Wien noch verleden noch toekomst bestaat, kan zich van zijn geloofsdogma enig denkbeeld vormen, door zich God als Hoger-dimensionaal wezen te denken. Men kan deze vijfde dimensie noemen: de dimensie der eeuwigheid."
Het invoeren van deze vijfde dimensie, onder invloed van Einsteins relativiteitstheorie die Ortt heeft helpen populair te maken, past nog wel in het systeem van het pneumat-energetisch monisme. Maar waarom zouden vanuit de eeuwigheid soms wel zeer triviale gebeurtenissen bij séances "georganiseerd" worden? Naast zijn voortdurende beroep op de betrouwbaarheid van de desbetreffende onderzoekers blijft het intrigeren hoe Ortt wat op zijn slechtst banaal en op zijn best blijvend onverklaarbaar is te noemen, probeert in te passen in het stelsel. Desnoods gelden hier dan de wetten van een psychisch monisme in plaats van die van het pneumat-energetisch monisme. De beste uitleg is, dat hij als man van de natuurwetenschappen niet kon berusten in wat misschien wel principieel niet verklaarbaar was, als er tenminste geen bedrog of zinsbegoocheling in het spel was, wat Ortt steeds uitsloot.
Wij zijn hier aanbeland bij een mogelijke kritiek, die al door tijdgenoten geuit werd. Maar ik beperk mij hier verder tot de kritiek op het pneumat-energetisch monisme. Op de verwantschap met Spinoza werd wel gewezen, maar omdat Ortt zich bij de ontwikkeling van zijn stelsel nergens op deze filosoof beroept wordt alleen verwantschap geconstateerd. Het pneumat-energetisch monisme werd welwillend, maar zeker niet juichend ontvangen: "Als geenszins op zichzelf staand verschijnsel des tijds heeft dit merkwaardig syncretisme ontegenzeggelijk waarde." Een recensent vroeg zich af of velen zich zouden laten overtuigen van het bestaan van een "staatsziel", en wat men zich daarbij moest voorstellen bij statenbonden als de Verenigde Staten: "Ook zonder haar [de staatsziel] is 't conflict duidelijk genoeg tusschen onze eigen, individueele ziel, ons geweten, onzen moreelen norm, en de andere soort van gemeenschapsmoraliteit welke voor 't oorlogs-doel door den staat wordt geijkt als de (tijdelijke) overheerschende." Alleen Frederik van Eeden toonde zich enthousiast: hij noemde de Inleiding tot het pneumat-energetisch monisme "een merksteen op den langen weg van geestelijke ontwikkeling en ééniging der menschheid." Ortt toont zich op de hoogte van de filosofische inzichten van zijn tijd en toetst deze aan de natuurwetenschap waarvan hij ook genoeg weet: "Het is echter volkomen juist gezien door Ortt, dat hij zijn leevensbeschouwing formuleert van natuurwetenschappelijk standpunt. Daardoor baseert hij zijn werk op begrippen die algemeen erkend zijn, en discussie mogelijk maken. (..) Ik heb nog geen wijsgeerig werk gelezen waarin zoo helder en zoo eenvoudig de verhouding van de natuurweetenschap met ware physica en mathésis, met het mystiek-intuïtieve denken is uiteengezet, als in het boek van Ortt." In een welwillende kritiek in het Tijdschrift voor wijsbegeerte sprak G. Heymans de hoop uit dat de opvatting van Ortt met die van het psychisch monisme (van Heymans) verbonden zou mogen worden. In zekere zin is dit dus later gebeurd.
Het christen-anarchisme als zelfstandige stroming in Nederland was inmiddels misschien wel aan eigen sukses ten onder gegaan: de beweging rond het Dienstweigeringsmanifest van 1915 is het hoogtepunt en ongeveer het einde. Een filosofisch stelsel, voorzover de bergrede niet voldoende was, kwam eigenlijk te laat. De doorwerking van de stroming is moeilijk vast te stellen - dat met name de kerkelijke vredesbeweging (althans die met hervormde achtergrond) er niet was geweest of er anders had uitgezien mag men wel veronderstellen. Ook de rol van Ortt op alle gebieden waarop hij zich bewoog zal moeilijk te overschatten zijn. En wie dit alles alsnog kon ontgaan is wellicht opgegroeid met zijn bijbelse vertellingenboekjes of zijn bewerkingen van de sprookjes van Grimm. De invloed van Ortt zou op indirecte wijze groot kunnen zijn.
In 1936 schreef iemand van wie Ortt zich later wel moest distantiëren: "Al heeft hij dan geen 'school' gemaakt, Ortt heeft op de levenshouding van ontelbaren een zeer grote invloed gehad, en voor welk feit de betrokkenen hem hun hele leven dankbaar blijven. Velen hebben hem hun moeilijkheden geschreven of zijn naar Soest getrokken om met hem te spreken. Het 'filosofenlaantje' achter Vredehof [Ortts huis te Soest - AdR], waar niets en niemand de aandacht afleidde, werd vele malen op en af gewandeld, totdat de oplossing van het conflict gevonden was."
Tijdens zijn leven zijn de filosofische werken van Ortt meermalen herdrukt, zij het dat in 1950 voor Inleiding tot het pneumat-energetisch monisme het zetsel van de uitgave van 1934 ongewijzigd gebruikt is. Na zijn dood in 1959 is het werk van deze op zoveel gebieden actieve man verzonken. Hij is tot zijn einde optimistisch gebleven en zal het feit dat hij betrekkelijk vergeten is, ziende vanuit het Zomerland waarin hij heilig geloofde, wel niet betreuren.
- Het beginsel der liefde / door Felix [ = Ortt]. Haarlem: Drukkerij "Vrede", 1898.
- Christelijk anarchisme / door Felix [ = Ortt]. Haarlem: Drukkerij "Vrede", 1898. Teksten zijn varianten van elkaar.
- Studies in het grensgebied van natuur- en godsdienstwetenschap. In: Theologisch Tijdschrift, Leiden. 44e jg. (1910), p.223-247; 45e jg. (1911), p.524-542; 46e jg. (1912) p.278-293; 47e jg. (1913), p.163-180; 48e jg. (1914), p.110-130; 49e jg. (1915), p.427-456; 51e jg. (1917), p.274-298.
- Inleiding tot het pneumat-energetisch monisme. Een beschouwing over God, de wereld, het leven, mensch en maatschappij, van uit het standpunt der natuurwetenschap. 's-Gravenhage: Mart. Nijhoff, 1917. 2e verbeterde druk: Leiden: Leidsche uitg.-mij., 1934. Derde druk: 's-Gravenhage: W.P. van Stockum en Zoon, 1950. Geciteerd is naar de derde druk.
- Het probleem der ziel. Amsterdam: Seyffardt's Boek- en Muziekhandel, 1929. Tweede druk: 's-Gravenhage: W.P. van Stockum en Zoon, 1951. Geciteerd is naar de tweede druk.
- De relativiteitstheorie van Einstein. Opvoedkundige bibliotheek, onder leiding van Edward Peeters, nr. 15. Brussel: "Libertas", 1922. Tweede druk: 1925. Met ondertitel: geschetst voor wiskundig niet-geschoolden: Amsterdam: Seyffardt's Boek- en Muziekhandel, 1928. 3e omgewerkte en uitgebreide druk: Haarlem: "De Librije", 1946.
- De superkosmos. Filosofie van het occultisme en spiritisme. 's-Gravenhage: W.P. van Stockum en Zoon, 1949. [Tweede druk]: Amsterdam: De Driehoek, 1958.
- Van en over Felix Ortt. Bundel, uitgegeven bij gelegenheid van z'n 70ste verjaardag. [Voorwoord van de beheerders van het Fonds tot uitgave van werken van Ortt: Joh. Littooy, G. Roosink, Y. Hettema.] Typ. Drukkerij "Nieuw Leven", 's-Gravenhage, 1936.
[Geschreven voor en verschenen in Tijschrift voor de geschiedenis van de wijsbegeerte in Nederland. De voetnoten zijn zoals voor mij gebruikelijk weggelaten in de dotcomversie. De redactiesecetaris, Ronald van Raak, heeft mij na mijn inzending gebeld met wat vragen op biografisch gebied over Felix Ortt. Dit resulteerde in de mededeling per voetnoot dat hij mijnbouwkundig ingenieur was, wat mij tot op heden irriteert en een smet op het artikel geworpen heeft.]
Geen opmerkingen:
Een reactie posten