21 januari, 2007

Revolutie en oorlog in Algerije (2001)

1. Zelfbeheer en oorlog in Algerije



Het was de westelijkste uithoek van “de zieke man van Europa”, het Osmaanse Rijk dat zich over de drie continenten van de “Oude Wereld” uitstrekte. Als reden voor de verovering door de Fransen zijn de activiteiten van zeerovers, de berucht geheten Barbarijse piraten, genoemd. De aanleiding zou de slag met een vliegenmepper zijn geweest die de Franse consul van de Dey van Algiers in ontvangst mocht nemen. In feite was het niets meer of minder dan veroveringsdrang, een gebied makkelijk dichtbij aan de overzijde van de zee, dat hoogstwaarschijnlijk in die begindagen van de industrialisatie werd gezien als vestigingsgebied voor overtollige Fransen. Er werd verwacht dat Frankrijk overbevolkt zou raken.

En zo begon de verovering van Algerije in 1830, en het was niet zo’n gemakkelijke onderneming als de Franse overheid in haar minachting voor de bevolking van het toekomstige overzeese gebied dacht. Integendeel, het duurde zeer lang voordat Algerije “gepacificeerd” was, en in zekere zin is het nooit helemaal gelukt. Maar waar de Fransen heer en meester waren heeft de bevolking het ondervonden. De overheersing kan weinig anders dan genocidaal heten: grote belangrijke steden uit de Osmaanse tijd raakten sterk ontvolkt en de boerenbevolking werd van haar land verdreven. Oran bijvoorbeeld had in 1831 40.000 inwoners, daar waren er in 1838 nog duizend van over. In 1830 had geheel Algerije zes miljoen inwoners, in 1852 woonden er nog 2,5 miljoen “moslims”. Er is nog sprake geweest van totale deportatie van de Algerijnen naar de Canarische Eilanden, die ooit zelf een Berberse bevolking hadden gehad die als slaaf was weggevoerd of geheel was uitgeroeid. Het is niet gebeurd. Zelfs voor de export van de Franse overbevolking bleek Algerije niet geschikt, doordat al halverwege de negentiende eeuw de Fransen ophielden zich voldoende voort te planten. Zowel voor Algerije als voor Frankrijk zelf werden kolonisten uit andere Europese landen gezocht. De Algerijnen, aangeduid als “moslims”, werden tweederangsmensen in eigen land.

Vanzelfsprekend riep dit verzet op, in tijd en plaats is minder makkelijk vast te stellen waar het “ouderwetse” verzet tegen de Franse overweldiging overging in “modern” nationalisme - eigenlijk is het onderscheid eurocentrisch en irrelevant. Als de guerrilla in de jaren vijftig uitbreekt heeft het onafhankelijkheidsstreven van het nationale bevrijdingsfront FLN het getij mee: het directe kolonialisme heeft zijn tijd gehad. De Algerijnen hadden in hun strijd bondgenoten in de onafhankelijke Arabische landen. De Franse regering hield echter lang vast aan de fictie van het overzeese stuk Frankrijk, waar een belangrijk deel van de landbouw was overgenomen door de Europese colons, die ook de industrie in handen hadden. Er woonden ongeveer een miljoen als Fransen aangeduide mensen tussen de “moslims”. De bevrijdingsoorlog was lang en bloedig, hij stak ook de zee over naar de Franse hexagone, waar de vechtersbazen voor Algérie française als geheim leger (OAS) terreur zaaiden. De oorlog leidde tot wat tenminste een ongrondwettige regeringswisseling mocht heten in Frankrijk zelf. De man die daarmee aan de macht kwam, De Gaulle, heeft tenslotte het gevecht tegen de onafhankelijkheidsstrijders gestaakt. In 1962 was het alsnog afgelopen. De kolonisten, meestal aangeduid als pieds noirs, verlieten het vermeende overzeese Frankrijk massaal.

Hier ligt de kern tot het bijzondere van de Algerijnse vrijheidsstrijd, die met zijn vele doden verder in het Afrikaanse patroon van “details van de geschiedenis” valt. Landbouw en industrie dreigden door het vertrek van de Europeanen uit te vallen. De “inheemse” bevolking, de “moslims” namen spontaan massaal de bedrijven over in zelfbeheer. Meer geschoold in Koran dan Kropotkin gedroegen zij zich zoals het scenario van heel wat revolutievoorspellingen luidt - niet uit revolutionaire bevlogenheid, maar eenvoudig omdat de nood der tijden het vroeg en omdat het de gepaste wijze was de productie op gang te houden.

Deze authentieke revolutie, die we anarchistisch kunnen noemen, kon niet getolereeerd worden door de overheid voorzover deze functioneerde. Fracties van de nieuwe heersende klasse, of ze nu eenvoudigweg militaristisch, “socialistisch”, nationalistisch of zelfs trotskistisch waren, hebben gezamenlijk, voorzover ze niet in onderlinge oorlog verwikkeld waren, de autogestion gekanaliseerd en zo om zeep geholpen. Zelfbeheer, en zomaar bijvoorbeeld het eigen inkomen bepalen door de werkers, werd als egoïstisch bestempeld. Het is een unieke gelegenheid geweest waarbij trotskisten in navolging van hun idool eerlijke contrarevolutionairen konden zijn door het meewerken aan het formuleren van de decreten van maart 1963, die de weg baanden voor nationaliseringen, daarmee voor partijleden-directeuren en de bijbehorende corruptie. Een verdere militarisering van het regime was na de staatsgreep van 1965 voldoende om het zelfbeheer tot niet meer dan een leuze, herinnerend aan de eerste dagen van de onafhankelijkheid, te reduceren. Socialisme was in Algerije verder een kwestie van retoriek.

In 1988, nog voor de andere arbeidersparadijzen, kwam de grote opstand tegen het vermolmde regime van het FLN. Een nieuw, “pragmatisch” militair bewind beloofde vrije verkiezingen, en, natuurlijk, markteconomische hervormingen - zodat verdere massale armoede en werkloosheid verzekerd waren. Tegen deze sociale achtergrond kan men de voorkeur van het Algerijnse electoraat voor het radicale islamisme van het Islamistisch Heilsfront (FIS) zien, dat in 1992 door verkiezingen aan de macht had moeten komen maar het niet kwam door een nieuwe militaire staatsgreep. Tegen deze diefstal van een verkiezingsuitslag bleef het muisstil in “het westen”. Er werden parallellen gelegd tussen het islamisme en het nazisme, dat achteraf ook maar beter niet via de stembus aan de macht had mogen komen.
Of deze vergelijking geoorloofd was is niet goed na te gaan. Het buitensporige geweld dat volgde behoort bij de Algerijnse geschiedenis, en kent geen tegenhanger (hoewel - Joegoslavië?). In feite werd opnieuw een oorlog tussen fracties van de heersende klasse uitgevochten - “islamisten” of “integristen” tegen de “seculieren” van het oude regime. Opnieuw werd een traditie uit de koloniale periode, ruimtelijke ordening door middel van massamoord, uitgevoerd. Hele streken raakten ontvolkt, in de steden hoopte zich de werkloze massa verder op. De balans van het aantal doden moet nog opgemaakt worden - het loopt waarschijnlijk in de zes cijfers.

Vooral in de onderwijssector is niettemin verzet gevoerd tegen de “seculiere” regering, die een soort godsvrede afgedwongen leek te hebben in de uitroeiingsstrijd tegen het islamistische verzet. Er zijn stakingsacties geweest, maar terreur en contraterreur maken vakbondsstrijd zeer zwaar. Na de verkiezingen van 1999, die een vertegenwoordiger van het “oude bewind” tot president maakte, Bouteflika, lijkt het alsof de oorlog geluwd is. Als dit een meer duurzame situatie mocht worden zal eens te meer duidelijk zijn dat het gevecht een interne strijd van de heersende klasse was, misschien met steun van verschillende neokoloniale machten - misschien zullen we er ooit meer van weten. Hieronder een Algerijnse anarchistische visie op de oorlog van het afgelopen decennium.
Fadila is een Algerijnse anarchiste, woonachtig in Frankrijk - merk op dat zij de ideologische term “westers” laat vallen, waar “noordelijk” alleen al uit geografisch oogpunt juister is.




2. De andere oorlog van Algerije



- door Fadila -

Algerije is ruim zeven jaar in oorlog. Totalitarisme van de staat tegen religieus totalitarisme. De officiële aansprekers noemen een aantal doden van een half miljoen.
Zeven jaar machtsstijd tussen de clans! Tweehonderd doden per dag! En dit zal niet ophouden zolang niet alle goederen door de ene of de andere kliek inbeslaggenomen zal zijn. Daarna zal de oorlog misschien ophouden, tenzij er een sociale opstand komt, het verval van de levensomstandigheden van het volk is er naar. Achter deze oorlog, die zich voordoet als een tussen democratie en islamisme, gaat een cynische sloop van Algerije schuil. En hiervan zullen de media nooit spreken. Nu ik terug ben uit Algiers en enkele steden in het zuiden, wil ik het andere gezicht van de oorlog aanklagen, het gezicht van geld, winst, uitbuiting en plundering.

Dankzij deze oorlog kan het IMF in alle rust een structureel aanpassingsplan doordrukken dat het liberaliseren van de markt, het privatiseren van ondernemingen en massaontslag (70.000 ontslagen in vier jaar) inhoudt. Onder Boumediene en consorten stierf het volk niet van de honger, ook al had het geen deel aan de rijkodom van de heersende clan, dankzij de gas- en petroleumwinning. De staat subsidieerde de invoer van alle eerste levensbenodigdheden, het onderwijs en de gezondheidszorg waren gratis. Kalief Boumediene en zijn militaire achterban heersten als vaders en moeders, zonder politieke instabiliteit, zonder maatschappelijke onrust. Toen de tijd van de “mondialisering” was aangebroken was de machtsstrijd zeker welkom. Niets houdt de mensen beter in bedwang dan angst. “Terreur slaat volkeren met stomheid,” heel wat dictatoren zullen het u zeggen. Dankzij deze oorlog zijn er concessies voor de oliewinning uitgegeven aan Amerikaanse, Duitse, Canadese, Franse en Italiaanse kapitalisten. Op deze plaatsen hoort men niet van aanslagen, wegversperringen, slachtpartijen of bloedbaden. Olie en gas vloeien rijkelijk. De bewaking is onfeilbaar. De Amerikanen hebben hun eigen waakhonden in hun bagage meegenomen. Geen burger kan er doordringen zonder toestemming. “Een land in het land.” Men heeft goudlagen ontdekt in de Sahara. Een ontginningsmaatschappij is al aan de slag in joint-venture met Zuidafrikanen. Tijdens de winter van ‘98-’99 is een ploeg Amerikanen, Canadezen en Australiërs uitgenodigd door de machthebbers in Algerije om andere boorplaatsen te bekijken en te onderhandelen over toekomstige concessies. Het schijnt dat ze zeer gretig zijn en niet de traditionele 49% van de onderneming willen, maar 50%.
Dankzij deze oorlog hebben de militairen en de vertegenwordigers van de staat alle grote markten (medicijnen, onroerend goed, koffie, suiker, bananen) in handen gekregen, en de staatsonderneming voor de productie van medicijnen (ENPHARM), na door deze kliek ingepikt te zijn, is sinds februari 1999 genoteerd op de Beurs, waarbij de militairen en politici de groot-aandeelhouders zijn.
Dankzij deze oorlog hebben eindelijk de multinationals, zoals Coca Cola en Daewoo, vaste grond onder de voeten gekregen in Algerije.
Dankzij deze oorlog, en met steun van het IMF, heeft de inflatie een voor de meerderheid van de bevolking ondraaglijke hoogte bereikt. En dit is niet het einde, het is het begin. De ellende heeft overal toegeslagen. Er is geen middenstand meer. Er zijn rijken, zeer rijken, er zijn de gematigd armen en er zijn de geheel berooiden. De kloof tussen rijken en armen is onoverbrugbaar.

Wat moet men doen als het loon van een gewoon arbeider 5000 dinar, dat van een middenkader 15000 dinar bedraagt, terwijl een brood 9 dinar, een liter melk 22, een kilo meel 40, een kilo rijst 60, pasta 70, erwten en bonen tussen 50 en 80, een kilo vlees 500, garnalen tussen 500 en 1000, kip 150, sardines (de vis van de armen in de jaren zeventig tachtig) 70, en een ei 6 dinar kosten? Hoe kan men voor zichzelf zorgen als het eenvoudigste recept (tegen griep of keelpijn) tenminste 1000 dinar kost en de ziektekostenverzekering nog maar 20 tot 40% vergoedt? Een bevriende arts vertelde mij dat de mensen alleen nog de meest “noodzakelijke” medicijnen aanschaffen. Voor het overige moet men zijn of haar leed geduldig dragen. Naarmate de staat zich verder terugtrekt uit alle openbare diensten (gezondheid, onderwijs, huisvesting, werkverschaffing) is er ook het dramatische probleem van de huisvesting dat alleen maar verergerd is door de oorlog. Met de privatisering en liberalisering zijn de huren de hoogte in geschoten. Voor een tweekamerwoninkje in de armenwijk van Algiers betaalt men tussen de 8000 en 13000 dinar per maand. Sommige verhuurders maken per jaar te vernieuwen huurcontracten op, waarbij zij een jaar huur vooruit eisen.

Om hieraan te ontkomen heb je nog het familienetwerk, wanneer de kinderen de leeftijd hebben om te werken en er in slagen een behoorlijke baan te vinden. Zoniet, dan is er nog het Systeem D. In heel Algiers zijn er jongeren die losse sigaretten verkopen omdat de mensen het zich niet meer kunnen veroorloven een heel pakje te kopen. Er is de wilde verkoop van alles wat los- of vastzit, vooral importgoederen. Er zijn oude vrouwen en kleine kinderen die, in de omgeving van de markten Closel en Messonier, brood, couscous en klusjes aanbieden. Er is het gilde van bedelaars, dat in vier jaar zich overal over Algiers heeft uitgebreid. Kinderen tussen acht en twaalf jaar, oude mannen en vrouwen die de hele dag straatslijpen, winkels, restaurants, reisbureaus en wie nog niet de moed heeft hun te zeggen buiten te gaan bedelen, afgaan. Er zijn er ook steeds meer die hun verstand zijn kwijtgeraakt, “gekken”, die in zichzelf lopen te praten en intussen politieke vertogen houden die niet zo onsamenhangend zijn als je wel zou denken.

En het is nog maar het begin, het ergste moet nog komen. De macht kan zich nog meester maken van de grond. De wetten voor de privatisering van de grond liggen klaar. Maar wie zal er van profiteren? De fellahs, die deze landerijen hebben bewerkt in de tijd van de agrarische revolutie, toen de leuze luidde: “het land aan wie het bewerkt”? De oude eigenaars van voor de onafhankelijkheidsoorlog (immers, in die tijd was het land “tribaal” bezit en de gemeenschappelijke gronden waren van de stam)? Of de grote rijkdommen verbonden aan de macht (militairen en andere mafiosi)? Men moet misschien onderstrepen dat de beruchte “driehoek des doods”, zoals de westerse pers die noemt, de grote vlakte van de Mitidja is, de vruchtbaarste gronden van Algerije. Is het een taktiek in de economische oorlogvoering die erin bestaat door terreur en het afslachten van hele families deze gronden leeg te krijgen om het inbezitnemen door hen die het land aan het verdelen zijn te vergemakkelijken?

Wat schuilgaat achter deze oorlog, zoals trouwens achter al die andere (de Golfoorlog, Kosovo, Rwanda, bezet Palestina) zijn economische en geostrategische belangen. Er is een nieuwe verdeling van de wereld aan de gang, waarbij een verwoede strijd meespeelt tussen Amerikanen en Europeanen. De volkeren mogen omkomen, door bommen, sabelhouwen of door honger (30 miljoen mensen sterven ieder jaar door honger). Dit is de grootste genocide van onze tijd, maar het maakt hun weinig uit. Wat hun interesseert is het opleggen van hun nieuwe politieke en economische orde, met medeplichtigheid van de plaatselijke overheden, of ze nu fascistisch zijn, integristisch of totalitair, en met de actieve medewerking van de media, die dit alles bewust verzwijgen.

Ik zou willen besluiten met een zinsnede van een vriend uit Algiers. “Bovenal vernielen ze het maatschappelijk weefsel, de solidariteit, het samen delen, de warmte, het gevoel van gastvrijheid.” En wanneer dit geheel gelukt is zullen ze geslaagd zijn. Ieder zal nog alleen aan zijn of haar eigen huid denken bij het verlaten van het zinkende schip. Wij zullen individualisten zijn. En het individualisme is een van de fundamenten van het kapitalisme.

Geen opmerkingen: