Well at least in your mind if you want to be
- Sly Stone, Stand!
Een zomerse namiddag aan de Theems, bij Waterloo Station. We hebben net het London Eye bekeken, aan de buitenkant - genoeg om vast te stellen hoe treurig Engeland er aan toe is. Dit is een "volksattractie", zoals het in New Labour-termen heet. Entree: 17.50 pond. Met hamburgertent en Italiaanse koffiebar (1.60 pond voor een kopje, volksprijs!). We zullen de zonsondergang niet meemaken want het openbaar vervoer naar onze verblijfplaats stopt er na achten grotendeels mee. Het mooie weer maakt mij evenwel mild: misschien is een blik op de zonsondergang bij Waterloo echt gelijk aan het paradijs. Er staat in ieder geval een jazzgitarist heel mooi te spelen, geheel buiten het officiële volksattractiecircuit om. Hij doet het zo goed dat je je kunt afvragen waarom hij met de pet voor zijn voeten aan de Theems moet staan spelen. Maar je weet nooit.
Het soulnummer aller tijden voor mij is Let's work together van Wilbert Harrison. Op de plaat speelt hij het zoals hij gewend was te spelen in de tijd dat het opgenomen was, 1969. De zanger van Kansas City en Let's stick together (de oerversie) was enigszins aan lager wal, en trad op als Nikkelen Nelis - als eenpersoonsorkest dus. Het is er aan af te horen, ondanks overdubs, en het maakt het nummer extra krachtig. Ik hoorde de originele versie pas betrekkelijk laat na de hitversie van Canned Heat, en zoals meestal is de "witte" versie nogal bleekjes ten opzichte van het "zwarte" origineel - dat dan ook door "de radiostations" geboycot werd. Het verhaal van mijn dierbare R&B-artiest indachtig zal ik altijd wat in zo'n pet gooien: wie weet of het Wilbert zelf is die daar staat te spelen.
We moeten weg, ik laat mijn schaarse pasmunt in zijn pet glijden, de gitarist zegt iets feitelijk onverstaanbaars en zet alsof hij mijn gedachten kan lezen in wat ik al die tijd hoopte dat hij zou gaan spelen: 'Round midnight. Dat moeten wij in zijn geheel horen! Mijn belangrijkste associatie met swinging London toen Londen echt leek te swingen.
Nog steeds moet er een gevecht met de jaren zestig gevoerd worden. De BBC zet op het ogenblik dat ik dit schrijf (ex-)trotskistische kanonnen in om hun neoconservatieve boodschap over die tijd te spuien en nog van een antikapitalistisch sausje te voorzien ook (daar blijven het trotskisten voor). "I hate the sixties!" Die zendschepen waren er niet om swingende muziek te brengen maar om geld te verdienen. En plotseling is dat dan weer een vieze kreet voor de neoconservatief.
Hoe rijk zal Radio Caroline geworden zijn met een liveoptreden aan dek door Jimmy Smith? En dan - So what?, om in jazztermen te blijven. 'Round midnight van Jimmy McGriff was in de eerste maanden de herkenningsmelodie van Caroline, het paspoort voor jongelingen in het suffe Nederland tot de echte wereld van R&B, jazz en beat. We schrijven 1964. Het nummer begint met een gitaarsolo waarvan je pas als je het nummer een keer gehoord hebt weet dat het de sleutel is tot - inderdaad - het paradijs, waarin Jimmy op zijn orgel de melodielijn van Thelonious Monk in grote trekken volgt. En achter dit paradijs lag de belofte van de radioprogramma's, of de belofte van de hervatting hiervan om middernacht - vandaar de keuze van dit nummer (ik haalde het maar zelden, te klein nog om zo laat wakker te blijven).
Een dubbele traktatie viel om zes uur 's ochtends te beleven, als Simon Dee na de opening van de uitzending de Early Show deed. Zijn herkenningsmelodie was On the sunny side of the street van het orkest van Tommy Dorsey met zang van The Sentimentalists. Die volgde dus direct op Jimmy McGriff. Ach, en dan moest alles nog beginnen! Het wonderlijke is dat ik deze spannende muziek van zee niet associeerde met zulke suffe ouwezakkenmuziek als "jazz". Was dat niet iets voor sigarenrokende portdrinkende lebralen? Of voor mensen die vaag Existentialistisch Bezig waren geweest in de Jaren Vijftig of zo? Jazz maakt vrij? Laat me niet lachen! Dit zijn de Swinging Sixties! Het werd er nu eenmaal niet bij verteld dat de geliefde versie van The sunny side of the street inmiddels al twintig jaar oud was (nu dus zestig) - het was hip in Londen op dat ogenblik. Op mijn beurt ben ik er pas ruim twintig jaar later achter gekomen dat veel dierbare klanken uit mijn jeugd jazz waren - swing of cool jazz of bop. Die ontdekking ervoer ik als bevrijdend. Hoewel ik intussen de ouwe zak was geworden die ik als vroege tiener (en ook nog wel later) voor ogen had voor jazzliefhebbers, bleek het allemaal mee te vallen.
Januari 1991, de allerliefste verhuist van Groningen naar Leuven. Op de verhuisautoradio hebben we zoals vrijwel altijd de BBC-World Service aan. Het is de dag waarop de eerste oorlog tegen Irak begon. Toch, in die dagen ging de "gewone" programmering zoveel mogelijk door, en die hield destijds nog verscheidene muziekprogramma's in. We waren Stad nog niet uit of ik hoorde voor het eerst The peanut vendor van Stan Kenton (de opname uit 1947, moet ik er achteraf bij aanvullen). De wereld zou nooit meer hetzelfde zijn voor mij - en dan verwijs ik niet naar de Nieuwe Wereldorde die die dag bijelkaar gebombardeerd zou worden. De swinging sixties waren - dit vergeet men gemakshalve in I hate of I love the Sixties-programma's - ook de jaren van Vietnam, Biafra en de opstanden in de Amerikaanse ghetto's na de moord op Martin Luther King. Ze worden er niet minder swingend door, maar juist meer. De revolutie speelde zich af in hoofden - ook in het mijne, en pas achteraf ben ik mij er van bewust geworden hoe groot de rol van jazz daarbij geweest is. Zonder jazz geen Gil Scott-Heron, om een niet onbelangrijk persoon te noemen. En waarschijnlijk geen funk. Of soul. Of R&B. Maakt jazz vrij? In ieder geval op de dansvloer. Of in je hoofd, dus...
De officiële apartheid in de Verenigde Staten - het voorbeeld voor blank Zuid-Afrika - is in 1968 bij wetgeving afgeschaft. De scheidsmuren bleven en zijn er misschien nog steeds. Merkwaardigerwijze is de muziek van zwart Noord-Amerika steeds het middel geweest dat de kloof overbrugt, van Dvorak tot Joss Stone... En meer dan ooit slaat de "zwarte" muziek aan bij het witte publiek, al zijn het hoofdzakelijk genante genres die succes hebben: slachtofferachtig gejammer dat voor "gevoelig" (= soulful, denkt men) doorgaat en gangsterrap. Maar daarmee is het laatste woord allerminst gezegd en gezongen. Wat de zwarte muziek in ieder geval in Europa heeft doen aanslaan is de combinatie van ritme en geschoolde stem (geschoold op school of in het kerkkoor). En geschoolde muzikanten! De eerste generatie begeleidende muzikanten in de soulmuziek heeft het vak geleerd als jazzmusicus. Het duidelijkste voorbeeld hiervan zijn degenen die de Motown-sound gecreëerd hebben, en die (niet) bekend zijn onder de naam Funk Brothers (Earl Van Dyke Six, San Remo Strings, Frantic Strings en Joost mag weten hoe ze verder heten). Standing in the shadow of Motown moesten ze, onderbetaald bij de meest geslaagde "zwarte" onderneming van haar tijd, zo anoniem mogelijk "bijklussen". Dit heeft voor een nog steeds niet in kaart gebrachte hoeveelheid muziek gezorgd die voortleeft in de (northern) soulscene in Groot-Brittannië. Of liever: meer dan ooit leeft.
Oorspronkelijk is deze scene het gevolg van het verslomen van de (zwarte) popmuziek vanaf 1968. Men behoorde misschien beter met kruidige sigaret achterover in de kussens te luisteren naar verantwoorde rock. De Britse working class reactie in het noorden was hierop: een niet te stuiten vraag naar de dansmuziek van nog niet zo lang geleden. Een dergelijke scene illustreert alle tegenstrijdigheden die aan populaire cultuur verbonden zijn: het escapisme (de It's a five o'clock world when the whistle blows/no-one owns a piece of my time-idee); een verlangen dat gewekt is en niet meer gestild wordt door de gangbare media: die muziek wordt niet meer gemaakt/gedraaid op de radio, enzovoort. De undergroundachtige northern-soulscene wordt intussen nu bespookt door een drang naar moeilijk vindbare platen waarvan de prijzen opgejaagd worden. Toch: een eerbetoon aan de African American artiesten, zangers, zangeressen en misschien vooral ook de bandleden.
En dit eerbetoon wordt in feite ook gegeven aan de artiesten van eerdere en latere richtingen, van de echte (rhythm and) blues tot wat nu "old skool" wordt genoemd, de echte house sound. Er lijkt in alle vluchtigheid ook een zekere tijdloosheid aan de zwarte Amerikaanse muziek verbonden te zijn. Kwestie van kwaliteit, ongetwijfeld.
Deze laatste vaststelling moet overigens (nog) steeds bevochten worden. Men zou het bijvoorbeeld Adorno zeer kwalijk kunnen nemen hoe hij over jazz schrijft: laatdunkend, met racistisch ondertoontje en in ieder geval vol kritiek over het quasi-improviserende dat zo goed ingestudeerd is. Dat laatste lijkt hem het minst te bevallen, terwijl het wellicht het gemakkelijkst te weerleggen punt is: jazzmusici vertellen juist met smaak over de streken van collega's die onverwachte wendingen maken waar zij direct op moeten reageren - dat is juist de kunst.
"Negermuziek" - cultuurpessimisten van links tot rechts hebben het tij willen keren of willen dit nog steeds. Toch komt het mooiste anti-negermuziek-commentaar uit "eigen kring", van de oprichter van de Association of Negro Life and history, Carter G. Woodson. Gospel was het krankzinnige gejank en gesteun van een ontaarde zwarte prediker. En jazz was te erotisch en moest terwille van de maatschappelijke vooruitgang als een kwaad uitgeroeid worden.
Laten we maar dankbaar zijn dat de maatschappelijke vooruitgang wat dit betreft gestuit is...
Geen opmerkingen:
Een reactie posten