Sinds 1 januari 2002 merkt iedereen in Nederland (en in zoveel andere Europese landen) direct wat “globalisering”, mondialisering of de internationale vervlechting van het kapitalisme betekent: altijd vreemde valuta. Je kunt je vastklampen aan de oude vertrouwde valuta, prijzen omrekenen zoals je dat in het buitenland werktuiglijk doet, maar het buitenland is hier en nu. Met die vreemde muntjes, dat flodderige papiergeld moet je het verder doen. Een vreemdheid die niet past bij het oorverdovend lawaai dat aanzwelt over Nederlandsheid waaraan “ze” zich maar eens moeten aanpassen. Wakker worden in de “geglobaliseerde” wereld brengt verwarring met zich mee.
Nu was Nederland al geruime tijd in economisch opzicht een deelstaat van de Duitse Bondsrepubliek, en de gulden was door de koppeling aan de Mark, en later door de invoering van de euro, al eerder opgeheven. En in politiek opzicht is het nog de vraag of het veel uitmaakt: economisch gebonden aan het continent, maar als gedesindustrialiseerd handelsland bijna zo “Atlantisch” als het Verenigd Koninkrijk, zwalkt Nederland verder. De “globalisering” brengt tegelijkertijd osmose en versterking van de staat met zich mee.
Deze tegenstrijdigheden blijken ook sterk uit het nieuwe vertoog rond de gemeenschappelijke valuta van twaalf Europese landen. De propaganda voorafgaand aan de invoering van de euro als chartaal geld luidde dat het zo handig was op reis. Ook zou de introductie de concurrentie bevorderen en daarmee de prijzen omlaag helpen: we konden straks immers gemakkelijk vergelijken met al die andere Europese landen. De ergste die ik over de euro vernam was, dat het er ook heel mooi uitzag, o, o, o, wat zouden we het mooi gaan vinden, wacht maar af. Direct na de introductie werd bekendgemaakt wat nu eigenlijk het doel van dit alles was: de euro kon op gelijke voet gaan concurreren met de Amerikaanse dollar. Hierop kunnen twee dingen gezegd worden. Ten eerste: waarom zouden “wij” moeten willen concurreren met die dollar? En blijkt uit die concurrentie niet ernstige deloyaliteit in de moeilijkste uren van die zo diep getroffen bondgenoot aan de andere kant van de Oceaan, die voorgaat in de wereldwijde strijd tegen het terrrorisme? Mooi bondgenootschap! En inderdaad, de gouvernementele media waagden zich na die Stunde Null van de euro in toenemende mate aan het relativeren: steeds vaker kon je horen over de “zogenaamde oorlog tegen het terrorisme”. De rijen zijn gesloten en worden tegelijk gebroken.
En het geschiedde in die dagen, toen de vrije markteconomie met haar wereldwijde integratie, de eis tot vrijhandel, de privatiseringen en het terugtreden van de overheid, haar obsessie met groei met het-maakt-niet-uit-welke-middelen, toen het kapitalisme dus niet alleen praktisch maar ook ideologisch volkomen domineerde, dat er weer oppositie de kop opstak; dat er een groeiende menigte was die in demonstraties, blokkades, desnoods met dubieuze actievormen als het ingooien van ruiten, brandstichting of plundering tot uitdrukking bracht dat we misschien toch niet in de beste aller werelden leven. De kwalificaties van de zich nieuw of opnieuw manifesterende oppositie kunnen niet negatief genoeg zijn. Globofoben, antiglobalisten, tophoppers - alsof de begeleidende menigten bij deze of gene conferentie niet slechts een teken van een wereldwijde beweging zijn, maar die beweging zelf. Maar om aan die illusie een einde te maken bleek ook weer de revolutie op de dagorder te verschijnen, vooral in Latijns-Amerika. Mexico, 1994, was wellicht een vroege, zoniet valse start. In Ecuador en Bolivia was er de afgelopen jaren massaal verzet tegen de gevolgen van een door de “globale” financiële instellingen gedicteerd beleid, dat tot verdere verpaupering van de bevolking zou leiden - een verzet, dat prerevolutionaire vormen aannam. In Venezuela kwam een bewind aan de macht, via verkiezingen, dat zich van linkse retoriek bediende, een goede graadmeter van oplopende koortsen. En tenslotte was er de instorting van kapitalistisch Argentinië - tot verrassing van de machthebbers en degenen die de macht zouden kunnen overnemen nu deze op straat lag beide. Waar dit naartoe gaat is niet te voorspellen. De enigszins vergeten raden duiken weer op in dit land, als organisatie van verzet en als nieuwe ordening.
In de burchten van het “globale” kapitalisme, de G-7, is - al even verrassend - de maatschappijkritiek weer aan de orde van de dag. Boeken over de thema’s die de mensen die vinden dat een andere wereld mogelijk is bezighouden, zijn - o ironie - bestsellers voor de uitgeverijen van concerns die zelf ter discussie staan. Via het internet worden acties gepland, verbanden gelegd, bondgenootschappen gesmeed - soms van onmogelijke en onverenigbare “bedgenoten” - maar “het beweegt toch”, kan men in ieder geval zeggen. Waar de internationale actie is, zijn van oudsher de anarchisten te vinden. De propagandamachines weten het al goed (en het anarchisme is op slag de wat meewarige welwillendheid waarmee het bejegend werd kwijt): de mensen in het zwart (“Black Block”), de grote vernielers onder de tophoppers, dat zijn “de” anarchisten die het verpesten voor de welwillende actievoerders. Die laatsten weten wel beter, evenals de anarchisten zelf, of de Zwart-blokkers. Als dezen zich echt met spectaculair geweld bezighouden is hun geweld juist dat: spectaculair - een middel om de media te bereiken. Dat het anarchisme intussen met de nieuw opgekomen actiebeweging en maatschappijkritiek plotseling andere belangstelling trekt is niet te ontkennen.
Natuurlijk waren maatschappijkritiek en actie niet afwezig, de afgelopen jaren, in de metropolen van het kapitalisme. Maar onmiskenbaar had het verzet geen kritische massa, om deze in dit verband mooi-dubbelzinnige term uit de kernfysica te lenen - misschien met uitzondering van Groot-Brittannië waar de beweging tegen de poll tax het thatcherisme althans tijdelijk verdreven heeft - tot het als New Labour weer opdook. En nu de beweging deze kritische massa wel heeft, weten de machthebbers met niets beters te reageren dan oorlog en oorlogsvoorbereiding: het maakt niet uit tegen wie of wat, het is zelfs niet duidelijk tegen wie of wat het zou gaan. En opnieuw wordt de beweging tegen de nieuwe wereldorde in het bijzonder of het kapitalisme in het algemeen voor de voeten gelopen - de marxistisch-leninistische restanten zijn nauwelijks terzake, hoewel luidruchtig, en in sommige gedaanten ook nog gefuseerd met of getransformeerd tot uiterst rechts - maar de ernstigste stoorzenders zijn natuurlijk de verwrongen spiegelbeelden van de heersende orde: de strijders van en voor een bourgeoisie die zich ernstig te kort gedaan voelt en zich op een geloof beroept dat in sommige streken ook “kritische massa” heeft gekregen of zou kunnen krijgen. Het Netwerk dat als islamistisch terrorisme wordt beschreven (en ik zou eerlijk gezegd geen andere typering kunnen geven) is een rhizoom, geplant door de geheime diensten van “het westen”, de Verenigde Staten voorop. Het blijft zaak te beklemtonen dat er geen botsing van beschavingen voor de deur staat, maar dat het einde van de kapitalistische wereldorde op de agenda staat, of die zich nu islamitisch noemt of - bewaar ons - “beschaafde wereld”.
Ruim veertig jaar geleden schreef de Nederlandse econoom L.J. Zimmerman over het vraagstuk van Arme en rijke landen (tevens de titel van zijn boek) dat het hier om een wereldvraagstuk ging dat schreeuwde om een oplossing. Zoveel jaren later kunnen we vaststellen dat een vraagstuk niet schreeuwt. Mensen kunnen dit wel. Hopelijk brengt het de oplossing van het vraagstuk echt nabij.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten