07 september, 2006
Op de tram
Kort na mijn vaders dood werden mijn oudere zus en ik ondergebracht in een gezin van Groninger landarbeiders, die bepaald onaardig waren. Op zondag gingen ze meermalen naar de kerk. In die streek was verder niets te doen voor kinderen die wel enige begeleiding nodig hadden.
Er was een slootje achter het huis. Voor mijn gevoel heb ik daar het grootste deel van die eindeloze zomerweken in zitten kijken. Slootjes krioelen van onvermoed leven, ze zijn mij altijd blijven fascineren.
Na terugkeer was mijn vader een non-onderwerp geworden. Hij had nooit bestaan. Voor zijn overlijden was zijn afwezigheid toch al tamelijk gewoon geweest: tijdens mijn eerste levensjaren bracht hij, voor mijn gevoel, het grootste deel van de tijd door in het ziekenhuis.
Hij was iemand naar wie ik op zondagmiddag toeliep voor een kort bezoek. Ik telde de stappen over de Grimburgwal af. Bij het laatste bezoek werd mij gezegd dat hij dood zou gaan. Eigenlijk zei mij dat niets, ook al begreep ik dat het ernstig was. Hoewel het niet mocht van mijn moeder bracht ik dit bij het afscheid ter sprake.
Hij mocht het niet weten. Maar hij wist het natuurlijk wel.
Ja, het was waar, een omhelzing, "zorg goed voor je moeder". Hij was 34 jaar oud, ik zes.
De begrafenis werd mij bespaard - zo zal het te goeder trouw bedacht zijn.
Op mijn twaalfde, toen mijn moeder op haar beurt nogal veel in het ziekenhuis lag, namen oom en tante ons een tijdje in huis. Dit hield een dagelijkse lange rit met lijn 3 in de ochtendspits naar school in. Tijdens één van die ritten keek een man, die mij sterk aan mijn vader deed denken, mij lang en indringend aan. Ik begreep het: hij werd verstopt gehouden, waarom was een geheim, net als de plaats waar hij verscholen was, en nu zag ik hem per ongeluk. Zijn blik dwong mij te begrijpen: later zul je het weten, als ik terug ben, we hebben elkaar niet gezien. Ik vertrouwde.
Op mijn veertiende kwam ik, rommelend in een kast tijdens een regenachtige vakantiedag, een document tegen, dat stelde dat mijn vader mijn zuster als zijn dochter erkende. Uit het document viel af te leiden, dat hij haar vader juist niet was. Ik kreeg steeds meer het gevoel in een onoplosbaar raadsel te leven. Hoewel ik door de docenten als een potentieel zeer goede leerling gezien werd bleef ik dat jaar zitten.
Het Raadselachtige Document is destijds niet ter sprake gekomen.
Het was najaar, ik was zestien. De ontmoeting met het meisje van mijn dromen had ik achter de rug. Spoedig daarna trouwde zij; ze moest wel.
Ik heb heel lang gedacht, dat mijn zwaar-ironische wereldbeeld, dat al ongeveer rond was in die dagen, hierdoor definitief bepaald was. Het terughoren van een aantal lang-niet-gehoorde soulnummers uit die tijd riep echter een ernstiger herinnering op.
Bij één van de gebruikelijke porties lang wakker liggen was het in die herfst tot mij doorgedrongen: hij komt niet terug, hij is al meer dan tien jaar dood, je hebt geen vader. En eigenlijk besefte ik door die muziek, dat ik voor mijn gevoel pas op mijn zestiende halfwees was geworden.
Ik was intussen bij wijze van spreken oud genoeg om de vader van mijn vader te zijn. Maar dat kan niet, weet ik in navolging van de dichter Saul van Messel: ik kan nooit ouder worden dan mijn vader.
(Deze persoonlijke tekst staat op verlaatverdriet.nl, de site straalt wat onzekerheid uit over zijn voortbestaan. Ik heb hier de tekst zoals daar geplaatst overgenomen; het is tenslotte mijn tekst, ook al zou de ondertekening daar wellicht anders doen vermoeden. De onderhavige soulnummers waren om precies te zijn: All for you van de Earl Vandyke Six en Open the door to your heart van Darrell Banks.)
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten